Filosofisch kwartetten

 

Geef me je vragen en dan krijg je de mijne.

 

 

Filosoferen, het rusteloos zoeken in de taal waarin we wonen naar antwoorden op vragen als waarom we ‘er zijn’ in het ‘zijn’, en waartoe. Een ‘zijn’ door een evolutie gebracht tot op ons zelf zijn, en met alles wat we daaraan toevoegen. En de vraag hoe daarmee zinvol verder. Als praatgraag dier daarover graag in discussie met anderen opzoek naar antwoorden. Naar visies, en hoe die zich bewijzen in die evolutie. Zinvol om dan ook ons verleden te herlezen op visies van toen en hoe die zich bewezen.

 

Door de eeuwen heen het spel van filosofen en wetenschappers van , ‘geef me je vragen en ik zal ze beantwoorden met de mijne.’ Voor de westerse wereld begonnen in Griekenland met de verhalen uit de klassieke oudheid. Eerder al ingeleid door vermeende antwoorden van bedachte geesten en goden, de verhalen van religies, in Griekenland bijvoorbeeld die van Homerus (ca 800 vCr) De eerste met tekeningen in grotten, evoluerend tot spijkerschrift en hiërogliefen, en bedoeld om weten vast te leggen en door te geven. Inmiddels ook digitaal en daarmee elektromagnetisch de hele wereld daarmee doordrenkend, en het heelal misschien wel veroverend. Het product van onnoemlijk veel praatgragen tijdens hun tijdelijk toeven in de wereld. Onze voornaamste erfenis over de generaties heen, tot aan einde van onze tijd. En misschien wel daaroverheen, als lezen in het verleden net als kijken tot op de oerknal mogelijk blijkt.

 

            Het zijn.

 

Hebben de objecten die we waarnemen een gemeenschappelijk principe? Is er een algemene grondslag voor het alledaagse? Volgens Thales van Mylethe (620-540 vCr) - koopman en wiskundige, hij voorspelde de zonsverduistering in 585 vCr -  was dat water. Alles ontspringt uit water en gaat daar in ten onder. De kringloop van het leven in het stoffelijke met als het elementaire water.

Al dicht bij het huidige weten van waterstof als begin van alle natuurlijke elementen. De materie waterstof dat de zwaartekracht samenperst in sterren en dwingt tot kernfusie. De vorming van die elementen. Waarbij een deel van die materie verandert in energie. Dat het heelal daarmee te voorzien en op planeten tot leven brengt.

Toen nog niet dat verhaal in de taal van Thales waarmee hij zocht naar de realiteit van de wereld. Wel vanuit de instelling van eerst zien en dan geloven. Uitspraken baseren op wat valt waar te nemen. Een fundamenteel uitgangspunt van wetenschappen. Een zien dat zich later met technische middelen enorm liet versterken en verfijnen. Lenzen die laten zien van heel klein tot eindeloos ver weg, röntgenstralen dwars door alles heen, radiogolven tot op de horizon van het heelal. Weegschalen die zwaartekracht meten, deeltjesversnellers die materie stuk slaan tot op het fundamentele, te zien in nevelkamers. Met voortdurend de vraag wat heeft wat we zien met de echte realiteit te maken. Thales had al deze middelen nog niet maar wel een juiste instelling voor het verhaal voor denken, vragen en beantwoorden. 

Antwoorden tevens beperkt door zijn taal met woorden om te duiden, verklaren, begrijpen. De taal waarin elk bewust denken gevangen zit, waaraan elk spreken onderworpen is. Met daarbij ook de talen van de kunsten. Het gevoelsmatig reiken naar wat we menen dat waar is.

 

 ‘Er is geen enkele manier om zeker te weten dat de dingen zijn zoals we ze denken.Xenophanes van Colophon (570-475 vCr). De relativiteit van ons denken en begrijpen. Daarbij kunnen we er ook nog van alles bij bedenken.

Zoals de goden van Homerus met alle goede en kwalijke eigenschappen die wij mensen hebben. Konden paarden denken dan waren hun goden paarden.

Volgens Xenophanes was alles ontstaan uit modder, een idee gebaseerd op zijn waarneming van fossiele resten van zeedieren daarin.

 

Democritus (469-370 vCr) bedacht voor het fundamentele van de wereld het ondeelbare atoom, dat eeuwig is en niet te vernietigen. Het idee van elementair deeltjes, voor ons inmiddels de bouwstenen van atomen. Voor hem nog naar de alledaagse werkelijkheid, concreet stoffelijk deeltjes. Tegenwoordig bezien als zowel een deeltje en als een golf in het niets van de ruimte. Leegte, te zien in alles wat doorzichtig is. met dan de vraag: wat golft er daarin?

 

Voorzichtig dus met de claims van ons denken. Toch blijft dat denken belangrijk, vooral om te begrijpen wat en hoe we fout denken, en voor correctie van vermeende waarheden. Je steeds weer verbazen over je verdwalen in eigen vanzelfsprekendheden, in die zinfilosofisch ingesteld blijven.

Het elementaire van het zijn dat we inmiddels verkend hebben tot op de oerknal. Met de vraag: wie of wat knalde? En een met waarnemingen die al onze vanzelfsprekendheden oploste in vage vermoedens. De lichtsnelheid die we meten als constant, of we er nu mee of tegenin bewegen. Onlogisch maar wel waar. Materie dat mede energie is. Met de atoombom bewezen. Het heelal met de tijd als vierde dimensie. De tijd die bij zware objecten langzamer loopt, dus niet constant is. plaatsbepaling met satellieten  houdt er rekening mee. Het heelal immens groot en almaar groter groeiend en met enorm veel sterren, maar wel eindig en rond, en dus zonder rechte lijnen. Materie die heel klein bekeken golft, trilt. Maar wel met de vraag wat golft ,trilt er. Als elementair deeltje ondeelbaar is, als foton energie. Op afstand met elkaar verstrengeld, tijdloos met elkaar communicerend, zowel ruimte als tijd ontkennend. Gaan we toepassen in de quantumcomputer. Massa die zwaartekracht genereert door het niets van het universum te krommen. Explosies van massa’s die dat niets laten trillen en bewijzen als uiterst stijf. De in het heelal gemeten zwaartekracht die donkere, onzichtbare materie zou bewijzen.

Waarheden, die wie ze meent te begrijpen ze niet begrijpt. Die immers loodrecht staan op onze vanzelfsprekendheden van ruimte, tijd, materie en energie. Waarbij rechte lijnen oneindig zijn en de tijd continu en eeuwig. We een oneindig verleden hebben. Van waaruit het heden oneindig is en dus onbereikbaar.

 

Verhalen die bewijzen dat absoluut weten ons kennelijk niet gegeven is. De fundamentele wetenschappen stranden dan ook steeds meer uit op vage vermoedens. Die wel heel praktisch bruikbaar zijn. Het onbegrijpelijke dat de basis is van de quantummechanica, praktisch bruikbaar voor chips, energiewinning met zonnecellen, de weg wijzen via satellieten, kernenergie, computers, kunstmatige intelligentie, genetisch modificatie, klonen.

 

Heraclitus (600-5400 vCr) zag de wereld als een voortdurend proces van verandering, beweging, van scheiding en vereniging. Een voorloper van het evolutieverhaal van Darwin. Maar wel met vooral mystiek profetische gedachten, niet gebaseerd op steeds beter en nauwkeuriger waarnemen, en met nog geen weet van proefondervindelijk bedrijven van wetenschap.  De valkuil van het vanzelfsprekend als logische en daarom vanzelfsprekend waar. De wereld zit logisch in elkaar en valt dus door logisch denken te verklaren.  

 

Met die logica kunnen we ons van alles verbeelden. Ook wat niet is, zoals de ‘eenhoorn’.  Parmenides van Elea (510-440 vCr).  Een beest dat we wel kunnen bedenken maar niet bestaat. ‘Men kan alleen zinvol denken over wat is, over wat we concreet waarnemen. Maar weten wel wat er allemaal is, nemen we alles waar?’

Het eenhoornsyndroom, het geloven in fictieve waarheden. Gestelde thesen met logisch denken zogenaamd bewezen. Het gemaakte dat een maker bewijst, het  verhaal van ‘oorzaak en gevolg’. Waarheden proberen te bewijzen die nuttig zijn voor de bezweringen van angsten, beheersing van samenleving, berusting in het tijdelijkheid, ter bevestiging van toch iets na de dood en omgekeerd. In de natuurkunde inmiddels met thesen over een superruimte met vele dimensies en continu oerknallen. 

Terwijl over heel veel beter kan gezwegen worden en is te berusten in niet weten. Maar blijf wel vragen. De stelregel voor de ‘ontologie’, de leer van het zijn en de ‘metafysica’. Het zoeken naar het wezen van de realiteit, de dingen, de entiteiten die we waarnemen.  

 

            Het zijn van de mens.

 

Socrates (470-399 vCr). ‘Onze enige zekerheid is onze onwetendheid - en ook daaraan valt te twijfelen’. Hij verlegde het vragen over de natuur, de stoffelijke wereld, naar de mens, de geestelijke wereld. ‘Ken u zelf, wat is de mens en wat kan die worden? Wat zijn de grondslagen van een goed leven, de juiste moraal voor samenlevingen?’ Met praten over dergelijke vragen wist hij jongeren van Athene rond zich te lokken en aan het denken te zetten. Plato zou later zijn woorden op papier zetten en die zo toevoegen aan het verhaal van de filosofie.

Als gewezen soldaat wist Socrates van het nut van bekwame officieren die de juiste bevelen gaven. ‘Alleen een samenleving bestuurd door wijze mannen kan sterk zijn,’ was zijn visie op de democratie van Athene. Dat in oorlog was met Sparta en slecht werd bestuurd  door de heersende kaste. Die volgens hem leed aan democratie. Met een te veel en te willekeurig daaruit gekozen bestuurders, die zich te vaak hadden te verantwoorden op de angora, het marktplein tegenover die kaste. Voor besturen onbekwaam en met bizarre politieke ideeën naar geloven in te vele goden en waarzeggende priesteressen. Hetgeen hij zijn volgelingen graag verkondigde.  En zo deze heersers  dusdanig wist te frustreren dat ze hem dwongen tot de gifbeker.

 

Socrates stelde vooral vragen,  Plato (427-347 vCr) probeerde ze logies te beantwoorden. De wereld van ervaringen, van wat we zien; dat is een illusie. Dat zijn slechts de schaduwen van een domein van ideale vormen, die wij op het doek van ons leven waarnemen.  Want er zijn wel degelijk ideale en onveranderlijke vormen, universele concepten van schoonheid en rechtvaardigheid.  Individuele objecten zoals paarden, tafels zijn alle naar hun ideaalconcept in dat domein. Achter onze verbeeldingen van de werkelijkheid schuilt een de echte, en dat is tevens de ideale. Wat we begrijpen van de projecties daarvan op ons netvlies is slechts een zelf ingekleurd beeld van de echte wereld. Ingekleurd naar de taal waarin we leven.

De ideale uitvoering van alles is dus aanwezig. Te benaderen door ons kijken steeds beter proberen te begrijpen. Wat voor ons waar lijkt, dat is niet en mag niet waar zijn, moet anders, en wel naar dat ideaal betere. Plato werd daarmee de aanstichter van het idealisme, van het geloof in het betere. De positieve toekomstverwachting als uitgangspunt voor ons zijn in de wereld. Wat verkeerd is kan beter en rechtvaardiger.

 

De inleiding ook van de ‘metafysica’, van het zoeken naar dat betere wezen van de dingen, het hogere achter het alledaagse, een almachtige god. Die eenmaal bedacht en verbeeld als die eenhoorn, de grondslag werd van veel illusies, van de religies en ideologieën. Van een geloven in een bewuste of blinde wil van het hogere, in de waarheid van de logica. De schepping als successtory of als noodlotsgeschiedenis, de gladiolen of de warmtedood van de chaostheorie, van de heel vele blauwdrukken voor een ideale samenlevingen met iedereen gelukkig en een verzadigd leven. Allemaal wel nog steeds schaduwen van wat we in wezen niet mogen weten en kunnen zien.

 

Politiek had Plato Socrates goed begrepen, vond ook hij dat een republiek geleid moest worden door een elite van bestuurders, meesters. Volgens hem door geboorte daarvoor bestemd. Alleen bekwame bestuurders kunnen hun kinderen daarvoor goed voortbrengen,  opvoeden en opleiden. De onderkenning van het belang van het niveau van gezin en onderwijs voor de kansen van kinderen. Inmiddels bewezen door het uiteen groeien van sociale groepen in veel welvaartslanden door welvaartsverschillen. Vooral als onderwijs een kwestie is van geld.

Het verhaal ook als blauwdruk voor het elitaire regiem, de feodale staat geleid door een adel bij geboorte. Met onderdanen goed afgericht tot gehoorzame en dienstbare burger. Meesters die zich wel in de ‘agora’ van de stadstaat Athene hadden te verantwoorden tegen over die burgers. Een eerste aanzet voor democratie met controle van bekwame bestuurders door het volk in een publieke ruimte.

De motivering ook voor recht op macht vanuit zich daartoe bestemd, van hoger hand geroepen achten. De functies van religies en ideologieën om dit te bevestigen. Koning David die de berg beklimt om met god te spreken en terug komt met zijn geboden voor zijn volk.

Plato leefde in tijden met ferme onzekerheden, die van de Peloponnesische oorlogen, zag dan ook redelijk scherp hoe de hazen liepen. Zijn invloed op latere politieke ideeën is groot. Veel latere filosofieën karakteriseren zich als voetnoten bij die van Plato.

 

Aristoteles (384-322 vCr) introduceerde de classificatie, de ordening van algemeen gedeelde meningen van observaties van de realiteit. Legde daarmee het fundament voor de empirische wetenschappen.  Wat is het ‘algemeen geldende’ voor iedereen van wat we waarnemen? Met vervolgens zijn vraag: wat is het doel daarvan, van het levenloze en het levende, vanuit de doelstellingen van mensen. Met als zijn antwoord dat alles daartoe een universeel natuurlijke functie heeft en die probeert waar te maken. Daarbij is logisch redeneren de natuurlijke functie van de mens, en diens streven gericht op goed en deugdzaam redeneren.

De introductie van een deugdethiek, die evolueerde tot de moraalfilosofie. Het wezen van de materiële dingen is z’n universeel doel. Er is een fundamentele waarheid achter de dingen van onze alledaagsheid. Plato. De mens is een zijn naar een hoger iets. Waarbij de zuivere mens streeft naar een goed en deugdzaam leven.

De voorwaarde voor een eerlijke economie en samenleving. Met een gerechtvaardigd streven naar bezit van materiële middelen om die samenleving steeds beter waar te maken. Een streven dat kan ontaarden in een doel op zich en daarmee die rechtvaardige samenleving om zeep helpt. Koning Midas die door zijn hebzucht alles wat hij aanraakte zag veranderen in goud. Aristoteles voorzag al de consequenties van het feodale, van de monopolisering van bezit, in de Middeleeuwen die van het gemene land en de daarop werkende boeren, in de moderne tijd die van kapitaal en arbeid.

 

Het verhaal weer van het doelgericht logisch denken, de leer van het doel, de teleologie, dat de natuurlijke gang van zaken een doelmatige is. Het doel van een fluit is muziek maken. De beste fluit is dan ook voor de fluitist die daarmee de beste muziek maakt. Het doel van de politiek is een deugdzame samenleving. De macht dus aan hen die dat het beste weten waar te maken. Iedereen moet krijgen wat hij verdient en wordt daarmee ook eer bewezen. Sommigen zijn vooral geschikt om slaaf te zijn, en verdienen dat dus. Werken was in zijn tijd vooral iets voor slaven. Meestal krijgsgevangenen en dus zelf eens uit op het maken van slaven, maar daarbij de verliezers. Een verantwoording van dit fenomeen die heeft hij later wel heeft betwijfeld.

 

Deze teleologie die wel de vrijheid van de mens in de weg. Want wat is deugdzaam en wie bepaalt dat? Een motivering voor feodalisme waarin de besten, vooral dus de sterksten, de macht verdienen en we ze daarmee dienen te vereren, te adelen.

 

Wat is het meest fundamentele van de mens? Volgens Epicurus (341-270 vCr) het willen uitbannen van pijn bij z’n streven naar genot. De filosofie van het ‘hedonisme’. Het Nederland als vooral een gelukkig land met iedereen verzekerd voor gezondheidszorg, de eliminatie van pijn, van een uitkering en recht op euthanasie, integrerende vreemdelingen.  En of de politiek dat maar weet te handhaven en verder te vervolmaken. Voor dat doel hadden die atomen van Democritus ook een vrije wil. De elementaire bouwstenen  immers van de mens en ook z’n brein met de menselijke geest. Konden die deels vrije geest ontsnappen aan de noodwendigheid van het determinisme, kiezen voor geluk, de afwezigheid van pijn en angst. En de angst voor de dood? Alle angsten zijn van de geest, een constructie van atomen, die eens gaat haperen en tot stof vergaat, in eeuwig bestendige atomen uiteenvalt.

‘We zijn ons brein’. Denken, een digitaal spel van elektronen in dat brein, Door samen met anderen te leven opbloeiend, en gedoemd te verzaken en te vergaan. Inmiddels een moderne versie op de ziel, dementie en dood.

 

Geluk was alleen mogelijk door een deugdzaam leven, niet omdat deugd goed is, maar omdat het ontbreken daarvan pijn en angsten veroorzaakt, bij anderen en dat van hen bij jezelf.  Net als Democritus verwierp hij het idee van goden met kennis van menselijk handelen en waardeoordelen daarover. Volgens hem hadden de goden gewoon geen belangstelling voor mensen. Epicurus antwoord op het probleem van het kwaad en het bestaan van een zowel almachtige als liefhebbende god die dat laat gebeuren. Zijn ze niet almachtig, of kennelijk kwaadaardig?  Nee, ze interesseren zich niet in ons.

 

Diogenes  (400-325 vCr), leefde heel sober, in een ton. Naar zijn natuur en met niet meer dan nodig voor z’n basisbehoeften.  Met als motto: ‘Streef naar zelfbeheersing en zelfvoorziening’.  Al het bestaande bezag hij met cynisme en agressiviteit, bewees het als overbodig en zinloos met zijn genoeg hebben aan een ton. De bron van ascetisme, de reine levenswandel door beheersing van hartstochten en begeerten. De provo die geen boodschap heeft aan de wereld, het agressief alternatieve van hen die denken voorop te lopen maar in feite alleen dwalen. Die zich boven het gewone wanen, maar er in feite buiten staan, omdat ze er binnen niets betekenen. Zijn tijdgenoten noemden hem de hond. Hij was leuk noch gezellig.

 

Leven in overeenstemming met de natuur was ook de leer van de stoïcijnen. De prediking van de deugdzaamheid in balans met de natuur, de leer ook dat geluk af hangt van de kwaliteit van je gedachten. De mens was de rede gegeven om het rationele doel van het universum te verkennen en onthullen.  Deze sceptici zetten bij al ons weten wel steeds een vraagteken, dat de rechtvaardiging van een denkbeeld anders weten nooit uitsluit, dat waar en onwaar altijd betrekkelijk zijn, dat elk weten valt te falsificeren, oordelen over goed en slecht altijd grijs zijn. Een leer met als therapie: berusten in de kloof tussen realiteit en wat wij daarvan vinden, denken, menen te weten.

 

De mens als mede een object van denken, van ‘ik denk en dat ben ik’. Voor dat mens zijn naar dat principe ook na de dood was wel een ziel nodig, gescheiden van het lichamelijk zijn en onsterfelijk. Voor dat denken geen probleem om te bedenken. Door Plotinus (205-270) bedacht in de vorm van een drie-eenheid, die van het universeel Ene, het Intellect en de Ziel. Het Ene als de bron van de werkelijkheid, het Intellect die dat Ene in onze Ziel laat oplichten, als die schaduwen van het volmaakte van Plato, en wel door rationeel en redenerend denken. Daarbij kijkt die Ziel innerlijk naar om hoog, naar het Ene, en naar buiten naar de natuur.

 

Op dit idee van drie ordes van bestaan, een hogere, het goddelijke, het lagere, de natuur en de menselijke ziel, zal de Christelijke theologie later verder doorborduren. Met dat rationeel en logisch denken valt immers van alles te verbeelden. Het eenhoornsyndroom, eens al geformuleerd door Parmenides met zijn bedachte eenhoorn .

 

Bisschop Augustinus van Hippo (354-430) die wist het dan ook. Wijsheid komt alleen van het geloof en de filosofie is slechts de dienaar van het geloof. ‘Tenzij gij gelooft zult gij niet begrijpen.  Alle mensen zijn in zonde geboren en verlossing is alleen mogelijk door genade van God.’ Hij leidde daarmee de christelijke catastrofe van de filosofie in. Die van de mens met een oerschuld en overgeleverd aan de genade van een hogere macht. Die uitbundig zaait om slechts enkelen daarvan te verlossen. De filosofie van het lijden aan het al of niet bevrijd zullen worden van die oerzonde, het onbewust zondig vleselijke, het noodwendig onverbeterlijk slechte in de mens, naar verborgen willekeur te vergeven of te vergelden, aan de onzekerheid van welk leven verloren gaat, verspilling is, het persoonlijk getrokken lot waaraan niets meer valt te veranderen . De radicale ommekeer in de filosofie van intellectueel optimistisch geloof in geestelijke zelfverheffing in een manisch depressief afwachten van wat en wie die duistere wil welgevallig zal zijn. Uitstekend verbeeld in het boek ‘knielen op een bed violen’ van Jan Geurt Siebelink  (1938)                     

‘Wie God welgevallig wil zijn zij zichzelf onwelgevallig’. De christelijke liefde die wil haten, van oog om oog, tand om tand, van het zwaard, van gij zult lijden.

 

Calvijn (1509-1564) zal doorgaan op dit doemdenken van deterministisch voorbestemd zijn voor een eeuwigheid hemel of hel.

 

Boëthius (480-524) bedacht enige vertroosting van dit noodwendig lot. De substantie God was alleen goedheid, terwijl de mens vrij is daarvoor te kiezen. Aangezien God van alles en dus ook van deze keuzes voorkennis heeft, wordt naar dit determinisme alleen het kwade gestraft. De goedgelovigen hadden dus niets te vrezen.

 

            Verantwoording van waarheden.

 

Aristarchus van Samos (310-230 vCr) was waarschijnlijk de eerste die de aarde rond de zon zag draaien. Copernicus (1473-1543) zou dit idee verder onderbouwen. Door de uitvinding van de telescoop kon Galilei (1564-1642) deze theorie bevestigen met eigen waarnemingen. Daarbij ontdekte hij ook ons melkwegstelsel met z´n miljarden sterren. Alsmede de wet van de constante versnelling van vallende lichamen, die van de inertie, namelijk dat een massa met een bepaalde snelheid die behoudt als daar geen krachten op werken. Hij stelde tevens dat de natuur zich laat beschrijven met de taal van de wiskunde. Inmiddels de taal van veel wetenschappen. Volgens hem gingen die dan ook vertellen wat wel en wat niet waar was. Een niet bewezen these. Maar een taal die zich wel als heel praktisch bruikbaar bewijst. Het vertrouwde onder en boven met hel en hemel werd een stofje in een eindeloos heelal. Religies waren hier uiteraard niet van gediend.

 

Maar de geest was uit de fles. Newton (1642-1727) ontdekte de theorie van de zwaartekracht en de daarop aansluitende bewegingswetten. Dat de aantrekkingskracht van twee massa’s rechtevenredig is met hun gezamenlijke massa en omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun afstand. Een natuurkundige wet door hem bewezen met de planeten die om de zon draaien. De maan die daarmee de getijden op aarde veroorzaakt. 

De natuur kreeg mechanisch wetten, de filosofie werd rationeel technisch. Nog even alles onderzoeken en bewijzen en de wereld was verklaard en alle filosofen waren overbodig. Wetenschappers bewezen immers vastigheid en zekerheid, vertelden hoe wat werkte en wat wel en niet waar was, en namen zo hun taak over.

Wel met dank aan de maker van die wereld en de bedenker van die wetten. De natuurwetenschappen kregen een heilige status, een gezegende, mede omdat ze technisch toegepast tot veel praktisch bruikbaars leidden, openbaarden wat de schepping allemaal zo fraai voor ons in petto had, hielpen de grillige natuur te temmen, de boog van kogels exact lieten berekenen. De kwalijke kanten van al deze kennis en de betrekkelijkheid van dit weten hadden we nog te ervaren. En dat wetenschappen geen moraal hebben, die zich ook niet moeten aanmeten. Willen ze de waarheid blijven spreken en zich niet verliezen in wensdenken.

 

Een gemeenschap is naar de filosofieën waarvoor de heersende machten kiezen om hun doelen te realiseren. Die gesteld, stelt zich de vraag welke middelen mogen deze meesters zich veroorloven. Met welke kwalijke regiems mogen we deals sluiten? Welke grenzen stellen we aan wat wetenschappen mogelijk maken.

‘Het doel heiligt de middelen’. Onder voorwaarde dat er sprake is van ‘een goed bestuur’. Machiavelli (1467-1527). Daarbij is de keuze voor het goede doel belangrijker dan die van de middelen om ze bereiken. Voor een goed doel is dan ook alles geoorloofd, want uiteindelijk komt immers het goed. Al het mogelijke moet dan mogen. Een welkome filosofie tot op ons heden voor veel meesters die het voor het zeggen hebben.

 

Het weerwoord kwam van Erasmus (1466-1536). Wel tactisch verpakt in satire en kritiek om die machten niet te veel te frustreren. In zijn ogen waren de elites van zijn tijd, die hij te vrezen had, vooral kwalijk bezig en het zicht op goede doelen volledig bijster. Die waren dan ook slecht gediend van zijn vernieuwend en bespottend denken en veroorloofden zich alle middelen om dergelijk denken te bestrijden. Met als sussende woorden van deze filosoof: ‘laten we elkaar vooral liefhebben’, ook in de politiek. Tegenwoordig het politiek accent op empathie. ‘En laten we daarbij vertrouwen op de menselijke rede die God begrijpt als goed en deugdzaam.’

Een aanzet voor toch weer geloven in de mens en daarmee een inleiding van opkomend humanisme, het inzetten van de rede voor het bereiken van goede doelen.

Voor hem was dat doel vooral dat van het leven van mensen in vrijheid in vrede. Alleen mogelijk in een samenleving met tolerantie voor alle geloven en wetenschappen.  Als goed katholiek had hij dan ook begrip voor de opvattingen van andersdenkenden als Maarten Luther (1483-1546). In zijn lof der zotheid prediceerde hij wat goed christendom inhield en wat er hier en daar met aflaten en zo goed fout zat. Ook ging hij te keer tegen het overal ontluikende nationalisme. De Engelsen die de Fransen verachtten alleen omdat ze Fransen waren, het idee van solidariteit alleen in eigen kring en klasse, het eigen volk eerst, sociaal maar wel vooral nationaal.

 

Maatschappelijk zat er eveneens heel veel goed fout. Thomas More (1478-1535) reageerde op de toenemende verpaupering in zijn land, Engeland, door de privatisering van de gemene gronden. Waarop schapen beter rendeerden dan mensen. Met zijn ‘Utopia’, een soort christelijk communistisch manifest voor een betere en menswaardiger samenleving. Geïnspireerd door verhalen over indianenvolken, die alles samen deden en deelden, van toen de mens nog leefde op de voor iedereen vrije steppen. Zijn denkbeeldige samenleving was simpel, uiterst ascetisch, kende geen persoonlijk bezit. Met iedereen sober gekleed, gehuisvest in strik uniforme steden, met voor allen gelijke regimes van arbeid, en met lijfeigenen, mensen die straf verdienden. Al met al uitzonderlijk saai en in wezen niet erg menswaardig. Een samenleving waarin hij zelf zeker niet zou passen, die hij mogelijk meer zag als een exercitie.

Maar wel een stimulans voor velen om ook utopische, sociaal gedirigeerde, ideale samenlevingen te bedenken. Die deels gerealiseerd in de twintigste eeuw zich bewezen als niet de oplossing voor armoede en onrecht, dat zomaar bedachte ideologieën niet werkten, saai en sober uitpakten en met levensgevaarlijke  leiders.  

De reden van de huidige afkeer tegen alles wat naar utopieën riekt. ‘Blauwdrukken voor de toekomst, nee! Visie is als de olifant die het uitzicht beneemt.Mark Rutte (1967). Wim Kok (1938) die zich bevrijdde van z’n ideologische veren die hem hinderlijk voor de ogen hingen.

Terwijl de actualiteit eveneens het falen van huidige paradigma’s bewijst en het inmiddels vooral afwachten is tot nieuwe opduiken. Met bijvoorbeeld op oplossingen voor de huidige verpaupering, ongelijkheid, falende staten. Visie dus, maar wel pragmatisch en na zorgvuldige analyse van deze actualiteit en z’n oorzaken. Met stippen op de horizon waar beleid zich op kan richten. Het verlossende woord dat toch moet komen van filosofen als Thomas More, mensen die menen dat bepaalde actualiteiten niet waar mogen zijn. Maar ook van wetenschappen die nieuwe mogelijkheden schetsen. De automaten en robots die het zware en domme werk gaan overnemen. Duurzaamheid die kan resulteren in een circulatie-economie.  Concrete perspectieven die de politiek voor keuzes stelt.

 

Communistisch geïntrigeerd ontwierp de architect Le Corbusier (1887-1965) het ideale dorp, een flat op kolommen voor de huisvesting van de boeren, een schuur voor de gezamenlijk te gebruiken landbouwmachines en silo’s voor de oogst. De volmaakt egalitaire en steriele commune in de geest van Thomas More. Ook bedacht hij een stad langs de kust, als een lange lint hoogbouw op een structuur voor werken, winkelen en verkeer, met voor iedereen uitzicht op zowel de zee als een fraai landschap. Iedereen hoog en daarmee vrij wonen, met optimale vrijheid op de begane grond voor parken, met groen op grote balkons en daken. Nazi Duitsland deed sociaal met een vijf kilometer lang appartementencomplex voor even vakantie voor de in benauwde industriesteden wonende partijgenoten. De meesten echter gesneuveld en daartoe nooit gekomen. Engeland heeft z’n butlinskampen, steriele verzamelingen campers voor het even vluchten uit bedompte steden. Inmiddels geëvolueerd tot massaal over zee croesende cabines om de wereld verkennen. Stedenbouwers die steden proberen te bevrijden van de ze verstoppende auto. In te richten voor het meest elementaire vervoer van de mens, lopen.  Zo nodig mechanisch ondersteund met fietsen, roltrappen en loopbanden. Het perspectief van binnen een uur van deur tot deur voor woon-werkverkeer, tien minuten lopen en de rest automatisch mechanisch. Net als More blijven velen vinden dat het beter kan en moet en creatief innoverend daarmee bezig.

 

Kennis is macht, vooral die verkregen door de wetenschap. Francis Bacon (1561-1626). Geef het woord aan rationeel denkers en doeners. De verhalen van Plato en Aristoteles; spinsels aan de binnenkant van het hoofd. Laat de dingen van de wereld hun verhaal vertellen door er almaar en steeds beter naar te luisteren. De methodiek van wetenschap die steeds geavanceerder wist waar te nemen. Objectief observeren en thesen proefondervindelijk, empirisch trachten te bewijzen. De uitkomsten nooit absoluut nemen maar ze steeds weer proberen te weerleggen, almaar blijven zoeken naar de vraag in da antwoord.  De wetten van Newton die dan ook niet het laatste woord bleken. Bacon gaf zo de eerste aanzetten voor een wetenschapfilosofie.

 

Het thema van wat is kennis, van wat kan ik weten, en hoe vergaar ik dat? ‘Cogito ergo sum, ik denk dus ik ben’, de enige zekerheid die we hebben. René Descartes (1596-1650).  Er is immers geen onderscheid te maken tussen gedroomd en bedacht leven en het echte. Zijn radicaal sceptische benadering van dit thema. Waarheden openbaren zich in onze geest, en alleen daar. Begrijpen en oordelen, door ons vermogen tot rationeel redeneren, doen we in een taal met woorden, verhalen die verkregen kennis en ervaring duiden. Woorden, verhalen waarmee we onze geest programmeren. Die vertellen wat we vinden dat de dingen zijn, wat hun bruikbaarheid is, waarmee we ze onder controle krijgen, kunnen maken en benutten, ons er tegen kunnen wapenen. Woorden met alleen nut en zin voor mensen die ze kunnen lezen. en die ze altijd begrijpen vanuit de taal waarin ze leven, waar ze ‘ik denk en dat ben ik’ zijn.

 

Met Descartes dus naar de binnenkant van het hoofd, het brein in, met z’n relaties met het materiële zijn. Met iedereen naar de verhalen die het verteld, gedicteerd krijgt. Om daarmee iets van z’n leven zien te maken. De doem van de actuele talen en de behoefte zich daarvan te bevrijden met het bedenken van steeds nieuwe. Zijn ‘ik denk en dus ben ik’ werd tevens de expressie van het dualisme, van een geest los van de stoffelijke wereld, het bestaan van een onafhankelijke en ziel in een sterfelijk lichaam, en onsterfelijk. Het cartesiaanse dualisme. Een these, nog steeds te bewijzen.

 

Ik denk en dat ben ik als denkend mens, voor iedereen een zekerheid, z’n persoonlijke essentiële. Het ‘ik zijn’ dat een lichaam heeft waarin dit denken zich manifesteert, als een zelfbewustzijn oplicht, zoals licht in een lamp, tegen een decor van het genetische bepaalde ‘er zijn’. Een beleving die net als dat licht aan en uit kan, uit even in onze slaap of een narcose, die dementie dimt, de dood dooft. Onze ziel, het functioneren van onze hersenen. ‘We zijn ons brein’, en daarmee naar de verhalen waarmee dat is geprogrammeerd. Kinderen die pas mens worden na vertellen van verhalen. En als dat uitblijft niet, ze alleen een er zijn blijven naar dat decor van driften en instincten. Waarmee mensen van elkaar verschillen, niet door hun uiterlijk maar hun innerlijk, naar de verhalen die ze verteld kregen en waarin ze geloven en naar handelen. Dat integratie vooral is het op één noemer brengen van ieders eigen verhaal. Dat de conflicten van onze tijd zich vooral daarop vooral toespitsen. Met als oplossing de vrijheid voor ieders ‘ik denk en dat ben ik’.

 

‘Alles in het universum is één,’ Baruch Spinoza (1632-1677), en dat ene is wat wij God noemen en die besloten is in de natuur’. Deze werkelijkheid is oneindig en naar z’n eigen wil. Alles, dus ook mensen zijn een expressie van die natuur. De mens is onderdeel van dit in wezen goddelijke  en heeft daarin dan ook geen vrije wil. Denkt wel vrij te zijn, maar is in feite zich alleen maar bewust van dat denken en het daarnaar handelen. Manifesteert zich in en naar deze natuur naar eigen, persoonlijke rede en niet naar enige openbaring of profetie. ‘De vrije wil bestaat niet en de mens als bewuste automaat’. Victor Lamme (1959). De intelligentie van de mens naar de natuur, kunstmatig naar de wil daarvan.

De natuur die Spinoza ziet als goddelijk en daarmee in essentie goed en volmaakt. Het praktisch volmaakte dat naar de wetten van de natuur voor alles mogelijk is. Bij voorbeeld voor al het materiële dat we technisch produceren,  als we daarvoor kiezen, voor kwaliteit, duurzaam versus wegwerp.  

Als radicaal natuurfilosoof was Spinoza tevens inleider van een atheïstisch materialisme met een noodwendig lot besloten in de oerknal. Die z’n voltooiing zoekt in het praktisch volmaakt mogelijke naar z’n natuurwetten. In eerste instantie een blinde evolutie. Met de mens ziende en voor diens rekening en verantwoording.

 

Het praktisch volmaakte, de uitkomst voor samenlevingen van autonome mensen. Die ieder voor zich proberen zingevend te zijn met die waarden. daarin vrij zijn. Vanuit de zuivere rede en z’n natuur, z´n genen. Met de waarden naar z’n geschiedenis, tradities, mentaliteit, moraal. Verf, doek, penselen, die de schilder praktisch volmaakt krijgt aangereikt. Het schilderij daarmee gemaakt dat altijd uniek is en naar het niveau van de maker. De kanker die we eens zullen beheersen en uitbannen, maar we steeds zelf veroorzaken. De praktisch volmaakte wapens om vrede en veiligheid te garanderen, die zo nu en dan af gaan en dan de kwaliteit van samenlevingen grondig verzieken.

 

De mens naar het universum, de natuur van het heelal en daarmee naar God. Een noodwendig zijn naar een causaal, deterministisch gebeuren, alleen te begrijpen door juist te redeneren en vrij en onafhankelijk te leven. ‘De mens moet vrij zijn om naar z’n eigen waarden die noodwendigheid te leven. Om het bruikbare van de wereld waarin en waaruit we zijn op de goede manier te kunnen benutten. Aan de politiek om dat voor iedereen mogelijk te maken’. Uiteraard alleen mogelijk in een tolerantie, een democratische samenleving. Dan ook niet in die van Spinoza, een Nederlands Joodse gemeenschap, die hem gezien zijn visie op God in de ban deed. Zijn ideeën over een vrije en democratische republiek Nederland zag hij sneuvelen met het lynchen van de gebroeders de Witt. Het verhaal van Spinoza als inleiding in de lage landen van de verlichting en het humanisme. 

 

Gottfried Wilhelm von Leibniz (1646-1716) bedacht monaden als de ultieme bouwstenen van het materiële. In de zin van die atomen van Democritus. Maarimmaterieel en in de menselijke ziel aanwezig als een psychologische entiteit. ‘Elke waarheid is daardoor een noodzakelijke waarheid die in de schepping besloten ligt, die God zo tot de best mogelijke heeft gemaakt’. Deze nomaden maakten mensen naar de daarin besloten wil en met nauwelijks een vrije wil. Ceasar had niet niet de Rubicon kunnen oversteken en de lezer van dit verhaal niet niet dit verhaal kunnen lezen. In die nomaden zit dit alles immers besloten, is alles wat we doen goddelijk gewild. Een verhaal dat aansluit op dat van Spinoza met eveneens een deterministisch universum. Met begrippen die vooruit lopen op de problematiek van het natuurkundig elementaire ontstaan bij de oerknal. In hoeverre is dat eerste iets nog materieel. Wat wil het en waartoe zal het leiden? In de evolutie manifesteert het zich met informatie hoe het materiële moet. In sterren dicteert het de natuurlijke elementen. Welke rol spelen die weer? Wat beslissen ze en hoe bepalen ze ons leven, sturen ze ons immaterieel denken en handelen? Het actueel weten van wetenschappen dat dat exact weten van Newton laat vervliegen tot vage vermoedens.

 

Voltaire, pseudoniem voor François-Marie Arouet (1694-1778). Als prominent schrijver en vrij gevochten denker van grote betekenis voor de verlichting van veel mensen. Maar ook mede schuldig aan, een van de aanstichters van de Franse revolutie. Vond Goethe (1749-1832), de man die literatuur en dichtkunst tot grote hoogte bracht. Een inspiratie werd voor velen om te schrijven en te dichten. Voltaire bevocht graag al het bijgeloof en daarmee alle geloven, was een voorvechter van de rede en de vrijheid van meningsuiting. Als satiricus was hij niet altijd geliefd. Hij had ook iets tegen Joden, zacht uitgedrukt. Hij was vooral een origineel denker in de geest van zijn tijd en in die zin een bewonderd voorbeeld voor velen.

 

‘De mens wordt vrij geboren maar leeft geketend naar de algemene wil van het volk’. Jean- Jaques Rousseau (1712-1778). Die wil moet dan een rechtvaardige grondslag zijn, een ‘contrat social’ voor samenlevingen met soevereiniteit en gelijkheid van mensen. Een contract dus noodwendig naar die algemene de mens ketende wil, het verhaal door de mens heen ontstaan en dat daardoor heen verder evolueert. Een hogere wil waaraan het volk maar heeft te gehoorzamen. Te waarborgen door de heersers waarvoor het democratisch kiest. Een pleidooi voor referenda, die immers die noodwendige wil van het volk het meest direct pijpen.  

 

Deze wil was ook af te leiden uit dat door de mens heen ontstane kennis en ervaring. Dit zette Denis Diderot (1713-1784) er toe die te noteren in een encyclopedie. Bedoeld als document ter bevrijding van het volk met die kennis van de ketenen van het absoluut geloven en het feodalisme. Diderot werd met zijn speculaties over de oorsprong van het leven buiten goddelijke interventies om een voorloper van Darwin. Ook een inleider van het denken van Carl Gustav Freud (1875-1961) door zijn onderkenning van het belang van ervaringen in de jeugd, en het niet altijd meester zijn in eigen huis, veel onbewuste verlangens en herinneringen onderdrukt, verborgen houdt. Het conflict ook in de mens tussen wat goden willen, de  maatschappelijke conventies dicteren, en wat de instincten verlangen. En dat dan rationeel en redelijk zien te verwerken. Een innerlijke strijd volgens Freud aan het licht te brengen  en op te lossen door psychoanalyse. Daarbij introduceerde hij de variant op ons ‘er zijn’ met het Überich, het Ich en het Es. Het Überich, de maatschappelijke moraal, het cultureel keurslijf van hoe het hoort en wat wel en niet mag en waarin iedereen gevangen zit. Het Es, het iedereen aangeboren onbewuste van driften, dromen, gevoelens, verlangens. Het Ich, het bewuste willende en denkende ik dat deze beide in de mens woelende machten in balans moet zien te houden. En als dat niet lukt dan op de divan van mensen als Freud terecht kan voor analyse.

 

Carl Gustav Jung (1875-1961) accentueerde dit persoonlijk onbewuste Es als een collectief onbewuste, een samen zijn in een geestelijk universum. Dat zich openbaart in dromen, mystiek, religies met archetypen. Met één daarvan ‘de moeder’, dat wat geborgenheid, voedsel, troost biedt, een door evolutie ingebouwde basisbehoefte. Een archetype dat niet alleen staat voor de biologische moeder maar ook voor het moederinstituut, de familie, kerk, staat, nationalisme, socialisme. Van hem zijn ook de begrippen ‘introvert’, de zich in zichzelf verdiepende mens en ‘extrovert’, de zich vooral uitende mens en geïnteresseerd in anderen. Met zijn voorkeur voor het gerijpt persoonlijke zoekende naar de juiste balans.

 

‘De geest is bij de geboorte nog onbeschreven, een schone lei,een ‘tabula rasa’, aldus John Locke (1632-1704) . Ons brein is bij geboorte nog leeg, zonder enige programmering. Al onze kennis is naar wat we verteld krijgen en naar eigen ervaring, empirisch. Er is geen aangeboren kennis. Hij zag de mens dus volkomen vrij en verschoond van iedere noodwendige algemene wil, van onbewuste invloeden, ingebouwde archetype, deterministische lotsbestemmingen. Volgens hem was die vrijheid van leven en bezit een van hoger hand gegeven natuurrecht.

Een persoonlijk recht dat alleen te garanderen viel in een gemeenschap met anderen,  en met een overheid gezamenlijk overeen te komen die daarvoor zorgde. Een ‘sociaal contract’ van mensen gericht op dat recht voor iedereen en daartoe beperkt. Een contract dat nooit meer kan zijn dan een schaduw van het Platonisch bedacht hogere. In zijn tijd vooral dat van God. Samenlevingen zijn nooit te vervolmaken, moeten zich neerleggen bij het actueel pragmatische. De vertolking van een visie op een liberale saemleving. Het liberalisme zal zich later dan ook hierin als geboren beschouwen. De politiek met het accent op het grondrecht voor iedereen van vrijheid en eigendom. Voor zover de uitoefening van de vrijheid die van anderen niet schaadt. Met wel in plaats van die hogere wil, die van in onze instincten gecodeerde wil, de wil naar een gezamenlijk overeen gekomen sociaal contract.

 

Alfred Adler (1870-1937) sluit later aan op die schone lei. Maar ziet de mens wel geboren met kaarten waarmee het leven creatief te spelen is. Ras, geslacht, ouders arm of rijk, hoog of laag opgeleid, dat alles krijg je als troeven mee. Met vier jaar is een kind daarmee gevormd, heeft het zijn roeping. De invulling van die eerste jaren pakt voor iedereen verschillend uit. Gaat vaak gepaard met ontwikkeling van trauma’s en complexen van minderwaardigheid. Waarmee het vervolgens wel vrij aan de slag kan om die te overkomen, te streven naar een eigen waardigheden. In die zin die dus schone lei, een vrij te bevrijden en uiteindelijk zelf te beschrijven geest.  

 

Met de mens gezien als een product van evolutie, van zowel genen als verhalen, nog steeds een boeiende vraag: in hoeverre is er sprake van aangeboren kennis? Vogels weten vanzelf hoe nesten te bouwen, mieren hoe met elkaar samen te leven. Baby’s kunnen meteen de borst vinden, het vermogen tot taalvaardigheid lijkt aangeboren. Veel van ons gedrag is te herleiden tot driften en instincten naar de genen die we meekrijgen. Ons vermogen tot oordelen en waarnemen begint niet met een onbeschreven lei, een reine geest, is naar de evolutie van het brein vanaf de eerste vormen van dierlijk leven. Ook een standpunt.

 

De maatschappelijke vraagstukken van een complexer economie, met steeds geavanceerder technieken, toenemend privébezit en gevarieerder werkgelegenheid, daagden ook filosofen uit tot het bedenken van oplossingen, tot politieke stelling name. Welke krachten beheersten die economie en welke politiek was de juiste, de meest rechtvaardige? Met voor het conservatief liberale gedachtegoed tot op heden inspirerend Adam Smith (1723-1790). ‘Als iedereen zijn eigen belang nastreeft dan wordt daarmee ieders belang gediend.’ Ondernemingszin met als doel rijk te worden, dat zorgt voor producten én voor werk en daarmee inkomen om die producten te kunnen kopen. In concurrentie met elkaar en ieder dus zo goedkoop mogelijk en met goede kwaliteit. De zegeningen van de vrije markt zonder monopolies. Waarop bedrijven die de markt goed bedienen winst maken en zo niet failliet gaan. De universele hebzucht als filantropisch geschenk voor de samenleving. Het einde ook van de gilde, de antieke garantie van vakbekwaamheid, betrouwbaarheid, een rechtvaardige prijs. Die nu wordt overgenomen door een de economie sturende marktmechanisme.

Het opzeggen ook van de filosofie van de solidariteit, in religies van de zorg voor de naasten. Ieder voor zich en God voor ons allen naar zijn hogere wil, verankerd in de menselijk genen met instincten voor overleven. Met deze vrije sturing komt het van zelf goed. De overheid die zich kon beperken tot het handhaven van recht en orde, het garanderen van die vrije hebzucht met concurrentie.

De verdere versterking ook van het kapitalisme met het vergaren van grote vermogens. Daarbij was hij tegenstander van vererving daarvan. Binnen zijn systeem moest iedereen z´n geld zelf verdienen. Geld was immers een ruilmiddel, een claim op het werk van anderen. Een claim die alleen eerlijk en rechtvaardig als die was verkregen met werk, een wederdienst. Geld met geld verdienen was dan ook helemaal uit den boze. In de Middeleeuwen al door de kerk beschouwd als een doodzonde.

 

De vrije markt als de autonome sturing van de economie. Met z´n  globalisering alleen nog op die manier mogelijk. Overheden die daardoor hun invloed op het internationale bedrijfsleven dat die beheerst zien vervliegen. Een sturing die markten goed bedient, levert wat de markt wil en kan betalen. Auto´s in alle prijsklassen en de klant beleeft als hebbeding.  Bedrijven moeten wedijveren met kwaliteit en optimaal innoverend bezig zijn. Zij die dat goed doen alleen winst maken en anders verlies en uiteindelijk failliet gaan. Die eenmaal uitontwikkelde en afbetaalde productiemiddelen alleen kunnen inzetten tegen de kosten van onderhoud en beheer, geen rendement meer op het daarin geïnvesteerde kapitaal kunnen realiseren. Dit alles onder voorwaarde dat sprake is van volledige concurrentie, monopolies het spel niet bederven.

 

Technologische ontwikkelingen die dit verhaal andere wendingen geven. De industriële revolutie die het effect van arbeid aanzienlijk versterkte. Daaraan steeds hogere eisen ging stelden en daarmee beter betalen. Die inmiddels de factor arbeid in de economische  kringloop met automaten en robots reduceert. Die in het huidige bestel vooral voor de factor kapitaal werken en de revenuen ervan verschuiven van de arbeid naar vooral het kapitaal.

Moderne technieken die innovatievermogen verlangen en geld om daarin te investeren. Waardoor sommige bedrijven een door de concurrentie niet meer in te halen voorsprong krijgen. Vooral als die eenmaal gefinancierd voor alleen de kosten van onderhoud en beheer op de markt kan worden ingezet.

Bedrijven die op de vrije markt dan voor op die kosten van beheer en onderhoud moeten besparen en leiden tot steeds meer concentraties. Die optimale concurrentie niet bevorderen.

Concurrentie op de markt, het sturende en zelfregulerende mechanische van dit kapitalistisch systeem. De huidige problematiek van de energievoorziening. Doordat die met de vooral gemonopoliseerde  fossiele brandstoffen te nauwelijks nog concurrentie ondervindt van de andere mogelijkheden. Door politiek beleid nog op technologische achterstand staan, worden gezet, niet mogen.  

Globalisering die het de overheden steeds moeilijker maakt de markt te beïnvloeden. Internationale bedrijven die dirigisme en belastingen makkelijk weten te omzeilen. Gebundelde overheden die wel normen kunnen stellen, voor bijvoorbeeld voedselveiligheid. Invoerrechten kunnen heffen. Daarmee wel z´n heilzame werking, optimaal doen wat de markt wil, te niet doen.

De verschuiving van de revenuen naar vooral het kapitaal transformeert de economie vooral naar bezitten, van geld, materiële en culturele middelen. en Daarmee welvaart op basis van bezit en z´n matschappelijke verdeling. Met in welvaartstaten de ontwikkeling van het commune bezit, het openbaar materiële en culturele. Het gemeenschappelijke voor onderwijs en medische zorg, pensionering.

Bezit van te veel geld, kapitaal dat in toenemende mate niet meer geïnvesteerd valt in bedrijven. Op zoek gaat naar renderende beleggingen dat jaagt op deze investeren van bedrijven met voorsprong. Om ze te kunnen verhuren. Bedrijven die vooral werken voor de huur van installaties, auteursrechten, onroerend goed.

 

In eerste instantie leidde de industrialisatie leidde tot ongebreidelde uitbuiting van een sterk groeiende nauwelijks nog overlevend proletariaat. In overdaad beschikbaar door bijvoorbeeld de onteigening van de gemene gronden.  Haalde daarmee deze filosofie van Adam Smith onderuit en dwong overheden tot maatregelen, soms zelfs om bevolkingsgroepen van de hongerdood te redden. Wat leidde tot nieuwe politieke inzichten, het besef dat de mens meer in dan alleen hebzucht, ook empathie in z´n genen heeft.

 

De ondergeschikte en  bedroevende positie van de vrouw daagde eveneens uit tot anders denken, vooral van vrouwen. Mary Wollstonecraft (1759-1797) vestigde de aandacht op de verwaarlozing  en onderdrukking van hun ontplooiing door de mannen door gedomineerde maatschappij. Het prille begin van feminisme, de strijd voor de rechten van de vrouw, hun bevrijding uit de slavernij van huwelijk, politiek achterstelling, kerkelijke indoctrinatie.  200 jaar later zal weer een vrouw van dit kaliber, Simone de Beauvoire (1908-1986), zich mengen in deze discussie met net zoveel invloed. ‘Men wordt niet als vrouw geboren maar wordt er een gemaakt’. We worden vrij geboren en hebben dan ook een vrije keuze. Vrouwen moeten die vrijheid leren zien en benutten. Nog steeds zijn er landen met een ernstig tekort aan vrouwen door verboren genocide die we menen te mogen  negeren. 

 

Kennis valt alleen te vergaren via onze zintuigen, aldus David Hume (1711-1776), de held van veel moderne sceptici en empiristen. Hij verwierp alle kennis die niet door waarnemingen was verworven. Veel bedenksels van het verleden moesten het zo ontgelden, goden sneuvelden, kuddes eenhoorns werden omgelegd. Ook veronderstellingen over causale verbanden, het idee van oorzaak en gevolg, dat het gemaakte een maker bewijst, trok hij in twijfel. De mens naar ‘ik denk en dat ben ik’ was niet anders dan een product van persoonlijke percepties. De rede is niet meer dan de slaaf van passies. Verlangens zijn de drijvende kracht van de mensheid en niet zijn verstand. De genen van deze soort kleurden z’n verhalen. Alle wetenschappelijke wetten zijn naar we redeneren en daarmee betrekkelijk. Veel zogenaamd weten zijn onbewezen thesen, meningen die als waarheid verkocht, en door tijd heen steeds weer achterhaald. Zelfs de theoretische natuurkunde strandt inmiddels op vermoedens die mogelijk nooit te bewijzen zijn, op voor alles fundamentele vraagtekens. Die wel weer steeds meer praktisch bruikbaar blijken.

 

De kloof tussen verschijning en waarheid, de overeenkomst van het plaatje in ons brein van wat we waarnemen met de realiteit. Immanuel Kant (1724-1804) probeerde die te dichten met zijn ‘kritiek op de zuivere rede’. Wat zijn de voorwaarden om een ervaring te hebben, te kunnen begrijpen wat we waarnemen, om te kunnen oordelen? Wat zijn de grenzen van ons weten en begrijpen, ons kenvermogen? Ervaringen leren wat is waar maar nooit waarom en waartoe. De vlek in het landschap die we naderbij gekomen pas juist weten te duiden.

Zijn zoektocht naar de grondslagen van objectief oordelen over de werkelijkheid. Oordelen we vanuit een aangeboren intellect of alleen naar kennis verkregen door ervaring. Zijn we voorgeprogrammeerd of een tabula rasa? Wat zijn de voorwaarden voor het hebben van ervaring en hoe ontleent de geest hieraan kennis? Kent de geest een ‘a priori’ en waar komt die dan vandaan?

Uit de chaos van gewaarwordingen selecteert de geest wat het wil zien, focust zich daarop en verklaart en begrijpt het vervolgens naar wat het daarvan weet, geleerd heeft. De vlek in een landschap die we naderbij gekomen pas weten te duiden. Uit de kakofonie van geluiden hoort de moeder meteen het geluid van haar baby, pikt de uit zee terugkerende pinguïn de roep van z’n partner in de kolonie op. Een tafel zien we als een ellips maar weten we rond. Ruimte en tijd, substantie, eenheid en veelheid, we begrijpen deze categorieën vanuit intuïtie.

 

‘Van nature weten we wat goed en kwaad is, hebben we een moreel oordeel.’ Deze zuivere rede van de mens is aangeboren kennis onafhankelijk van de zintuiglijke ervaring, is z’n wezenlijk kenmerkende. ‘Laat het gericht van die zuivere rede dan ook alles verantwoorden, ook onze politiek en daarmee de economie.’ Het transcendente idealisme van Kant. ‘Handel volgens de regel die u tevens als universele wet zou wensen’. ‘Autonomie voor de menselijke geest! De maatschappelijke moraal van vrijheid voor iedereen. Het sociaal liberalisme zal op dit aangeboren kenmerkende van mens en samenlevingen later doorgaan.

 

Dit ‘a priori’ begrijpen leidt niet tot absolute kennis, tot een volmaakt weten, maar laat ons alleen verlichten door het actuele verhaal, dat steeds verder en tot anders evolueert. De filosofie van het positief liberale denken. Kant stelde deze visie ook vooral als vraag. Om die vervolgens proberen te beantwoorden, zowel persoonlijk als in samenspraak met anderen. Gemeenschappelijk antwoorden zoeken en formuleren vanuit eigen ervaringen, in de eigen kring, de politiek, de economie. Voor hoe we willen leven en zaken doen, kunst en muziek maken, dansen. Dat was zijn drijfveer. De Franse revolutie zag hij dan ook als een positieve bijdrage in zijn verhaal.

 

Johann Schiller (1759-1805) gaat daarbij vooral door op die kunst en esthetiek. ‘De mens met z’n drang tot zelfbehoud door te scheppen’. Het creatief bezig zijn dat blij maakt. De hobby die het leven leuk maakt. Onze wil zowel te behouden als veranderen, bezitten en steeds wat nieuws zien te verwerven. De vooruitgang van de mensheid door innoverend scheppen. Behoud is vooral gericht op het lichamelijke, het creatief nieuwe en anders op het geestelijke. Behoudzucht leidt tot angst als we z’n bedreigingen niet weten te temmen. De gevaren van de natuur waar tegen we ons wapenen, van het water met dijken, van het klimaat met huizen en kleding, van het CO2 met windmolens en zonnepanelen. Het lelijk stedelijke dat we mooier willen, de wegen die veiliger moeten, de angst voor de vreemdeling oplossen door creatief integreren. Almaar scheppend bezig zijn om al die angsten weg te nemen, te bouwen aan een steeds betere en mooiere wereld. Schiller, de dichter van ‘Ode an die Freude’, door Beethoven bewerkt en nu de hymne voor de hoop van één Europa.

 

De veel dimensionale mens, in alle kleuren, op alle toonhoogten versus het tweetalig rationeel technische met als hoogtepunt de ICT kunstmatige intelligentie van plus en min, winst of verlies, zwart of wit, goed of fout.

 

Slavernij, een fenomeen van alle tijden en met de ontwikkeling van handel en technieken geoptimaliseerd en gecommercialiseerd. In Amerika kwam Thomas Paine (1737-1809) al met een essay voor afschaffing van dit mensonterende misbruik van mensen. ‘Alle mensen worden met gelijke rechten geboren.’ Het begin van de Amerikaanse revolutie, een inleiding voor de democratische republiek met sociale stelsels, de veroordeling van ongelijkheid door het bezit van grond en vermogens. Hij geloofde ook in een God die vooral goed en redelijk was en niet wrekend. Opvattingen die tot op heden slecht vallen in streng christelijke kringen. Maar die uiteindelijk toch uitmondden in de wereldwijde afschaffing van de slavernij. Alhoewel, de vele andere vormen van mensmisbruik door internationale kapitaal georganiseerd?

 

De wereld is er een van pijn en van genot. Het hoogste goed is dan ook het bereiken van genot. Het hedonisme van Epicurus. Jeramy. Bentham (1748- 1832) vertaalde dit streven in een ethiek voor politiek en economie. ‘Het maximaliseren van wat we wensen en het minimaliseren van wat we vrezen’.  Het volk dat zoekt naar een geluksformule. ‘Het lijkt dan ook redelijk het genot van de enkeling daarvoor op te offeren’.  Het denken in rendementen, van wat is een mens waard, wat mag een medicijn kosten, de verlenging van een leven? Hoe veilig willen we een industrietak, het verkeer, de energiewinning. Het genot van goedkoop textiel versus arbeidsuitbuiting ver weg elders. Het leed van enkelen voor het vermaak van velen, de gladiatoren in het antieke Rome. Een variant op het ‘het doel heiligt de middelen’ en op weg naar een heilstaat door de mensen heen. De acceptaties van verderfelijke regimes omdat het ons economisch goed uitkomt, we deals met ze menen te moeten sluiten, beweren niet anders te kunnen. De samenleving aan zichzelf overlaten, aan daarvoor geldende natuurkrachten, aan het daarin vermeend verscholen hoger willen en moeten, omdat dit de heersende machten het beste uitkomt. De filosofie van de acceptatie van de grote vraagtekens en we zien wel waar we uitkomen en ten koste van wat en wie.

 

Voor de liberaal John Stuart Mill (1806-1873) beslist geen acceptabel uitgangspunt. ‘Het is beter een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken’. Er zijn pijn en genot van hogere en lagere orde. De betere producten, duurzamer producties geven een hoger genot, mogen dan ook meer kosten. Aan de politiek die dan ook waar te maken en rechtvaardig te verdelen. Windmolens subsidiëren om kolencentrales eens te kunnen sluiten. Innovatie mede te richten op het veiliger maken van producties en producten, mensen gelukkiger maken. ‘Handelingen zijn juist als ze geluk bevorderen en veroorzaken ze ongeluk dan zijn sancties op z’n plaats.’ Ontwijken van belasting, niks mis mee, behalve als daardoor anderen meer moeten betalen, en dat is altijd het geval. Is dus altijd mis. De mens is het zingevend element in de evolutie die daardoor heen op weg is naar het hogere en betere genot. De zelfrijdende auto wordt zowel comfortabelen als veiliger, de elektrische schoner. Het politiek slechten van monopolies van medicijnen verhoogt de kwaliteit van leven de daarvan afhankelijken. Een duidelijke inleiding voor taken van de overheid en een pleidooi voor z’n onmisbaarheid. Wel door politieke partijen waar te maken, dus door de stem van het volk die zich daarvan bewust wil zijn, die zingeving wil verantwoorden.

 

De diverse stemmen liberale filosofen. Die van de mensen van het genot, het goede leven. Van hen die het gemaakt hebben of waarvoor het bedje gespreid is. Met Bentham vooral gericht op behoud van dit genot, de liberaal negatieve vrijheid resulterend in conservatisme. Met als tegenhanger Stuarrt Mill, de bepleiter van de positieve vrijheid, het streven naar steeds beter en politieke programma’s daartoe zo nodig radicaal aanpassen. De filosofen van een zo klein mogelijke overheid en nauwelijks belastingen. Of zij die voor iedereen een basis willen van openbare voorzieningen, algemeen onderwijs. Die niemand door het ijs laat zakken. De politiek van neoliberalisme versus sociaal liberalisme.

 

Het cartesiaanse dualisme tussen het bewustzijn en de externe wereld, de kloof tussen subjectiviteit en objectiviteit. Het fundamenteel twijfelen aan alle fenomenen van ons waarnemen en wat we daarvan denken en ons verbeelden. Inclusief de twijfel aan ons eigen zijn, ons bewust en denkend zelf.  Het subject dat met z’n intelligentie staat tegenover de natuurlijke orde van het object. Volgens Frederich Wilhelm Schelling (1775-1854) begint dit bewustzijn met zelfbewustzijn, met het zichzelf maken tot een object. We noteren onszelf als een fenomeen in de natuur, daarmee naar de orde van die natuur en met een intelligentie naar z’n evolutie door de tijd heen naar steeds beter en knapper. Hij komt daarmee uit op de wereldziel van Spinoza’s natuur, het Ene met een absoluut bewustzijn. Met de tijdelijk creatieve mens zoekend en verlangend naar dat absolute eeuwig schone, verhevene, strevend naar het vermogen dat Ene te leren kennen en beheersen. Hij inspireerde daarmee Nietzsche tot ‘Der Wille zur Macht’.

 

En bracht George Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) op de gedachte van ‘er is een ultieme waarheid’, die zich door de tijd heen onthult met de evolutie van onze ideeën, onze verhalen. Naar een dialectisch proces waarin contradicties noodwendig leiden tot nieuwe ideeën en wel steeds betere. De antithese die bewijst dat een these onwaar is en leidt tot het zoeken naar de synthese, de overbrugging van beide. Een synthese, die als volgende these met weer een antithese oproept, enzovoort, enzovoort. Tot op de ultieme die aan dit streven een einde maakt. Het bereiken van de eindwaarheid en daarmee de voltooiing van dit proces. Filosofisch bezien dan ook het einde van de menselijke geschiedenis. De metafysica van de terminale kennis aan het einde onzer tijden. De evolutie van onze tijdelijke waarheden naar de absolute in de wereldziel besloten. Waarbij die tijdelijke nooit helemaal fout zijn, maar wel steeds beter kunnen, altijd slechts een deel, maar wel een steeds betere van de waarheid dekken.

 

Een rationeel technisch verhaal dat technieken dan ook waar maken. De eerste uitvoering , these, van een uitvinding, de koets met een motor, nog met vele onvolkomenheden , antitheses, die vragen om oplossingen, innovaties van syntheses, die vervolgens ook weer steeds beter kunnen. De ontwikkeling van materiële producten tot op hun huidige kwaliteit. Die voor velen wel ongeveer al op een eindwaarde zitten, die eindsynthese hebben bereikt. De wasmachine, de koelkast, het koffiezetapparaat, huishoudelijke artikelen die nauwelijks nog te innoveren zijn of hun eindsynthese in het zicht hebben. De auto eens elektrisch en zelfrijdend.

Eindwaarden die door ze met kwaliteit te geven steeds langer mee gaan, zinvol blijven, dan eeuwigheidswaarde ontwikkelen. Een bezit genereren over steeds meer generaties heen. De antieke steden die we voortdurend aanpassen aan nieuw gestelde verlangens. De vele producten die de status van antiek krijgen.

 

Arthur Schopenhauer (1788-1860) was getuige van de ontreddering van Europa na de slag van Waterloo, van het debacle van de revolutie en de inleiding van het herstel van het feodalisme. De republiek der Nederlanden die degradeerde tot een koninkrijk met een alleenheerser. De revolutie dood en Europa verwoest door rondtrekkende en plunderende legers. ‘Het resultaat van ‘de wil’ die wereld regeert, de weerspiegeling daarin van de chaos van een heelal zonder een god en hemelse verwachtingen. Het is leven kort, maar de waarheid reikt ver en leeft lang. Laten we die dus spreken.’ Zijn inspiratie voor zijn ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’, een boek dat je volgens hem een aantal keren moest te lezen om het goed te kunnen begrijpen.

 

De uitwendige wereld is naar onze voorstelling, naar wat onze geest zich ervan verbeeld. Een geest, niet als een product van materie maar naar een aangeboren en onstoffelijk ‘a priori’. Die aangeboren zuivere rede van Kant, Bij hem een ‘universele wil’ die de wereld regeert en onze geest dirigeert. Daarbij is ons bewustzijn slechts het oppervlak, de korst op een door die wil gedicteerd onbewuste. Een vitale kracht in ons door driften en instincten gestuurd. ‘Wil je iemand overtuigen speel dan in op z’n begeerten’. ‘Het verstand is niet meer dan een uitvoerend orgaan om gewilde verhoudingen naar die kracht met de buitenwereld te regelen. Onze vrij wil is slechts een illusie, is wat de universele met ons wil’. Volgens deze filosoof was dit het wezenlijke van de mens.

Onbewust zijn is de natuurlijke toestand van alle dingen. Planten zijn zich volkomen onbewust. Met het dierlijke ontwikkelt zich daarop die korst van bewustzijn. De natuurlijke wil van leven is z’n leven zo volkomen mogelijk te leven. Daarbij ook de dood te zien overleven met begeerte tot voortplanting, van seks willen. De organen daartoe als tegenpool van het verstand, een van de aspecten van die universele wil dat elk leven als a priori mee krijgt om de soort de dood te laten overwinnen. Eenmaal die voortplanting gerealiseerd en seks niet meer mogelijk zien we veel leven zich dan ook beëindigen, mensen levensmoe worden.

 

In ruimte en tijd lijken we vrije en individuele wezens, maar in feite zijn we onderdeel van een soort die de ‘universele wil’ in stand wil houden.  ‘Had een de ruimte in geworpen steen bewustzijn dan zou die denken zich uit vrije wil te bewegen.’ Spinazo voorzag ook al die wil, maar dan een goddelijke. ‘Maar in die steen noch in de mens is die persoonlijke wil vrij’.

 

De wereld van deze wil is er een van vooral lijden. Want de begeerte is eindeloos en de bevrediging altijd beperkt, is nooit helemaal naar het verbeelde, het gewaande ideaal, en maakt dus nooit volmaakt gelukkig, introduceert steeds nieuw lijden, is de prikkel voor nieuwe begeerten.  Aristoteles zei al, de wijze zoekt niet het geluk maar de bevrijding van zorg en smart. Wees dus tevreden met het betrekkelijk goede. Maar dat eenmaal wijs bereikt, blijft over de verveling, het uitblijven van nieuwe begeerten en daarmee de uitdagingen. Schopenhauer had net geld genoeg om zich een arbeidsloos bestaan te kunnen permitteren, kon zich dus eindeloos te vervelen.

 

Hoger ontwikkelde dieren worden steeds gevoeliger voor smart. Insecten voelen nauwelijks pijn, zoogdieren veel meer. Kennis vermeerdert eveneens smart, maakt gevoeliger voor kwaad en ellende. Daarbij is de gedachte aan de dood veel pijnlijker dan de dood zelf. Aan het eind van het leven wijs en berustend geworden wacht de almaar naderende terechtstelling. ‘Talmt de dood dan is als het spelen van de kat met een hulpeloze muis.’ Zelfmoord lost het algemene probleem niet op, elimineert wel de individuele wil maar niet die van de soort.

 

Wijsheid kan verlossing bieden. Openbaart bijvoorbeeld  het nutteloze van de begeerte naar het stoffelijke, dat het streven naar rijkdom laat verzanden in te veel overbodig bezit. de economie die eindeloos moet groeien. Beperk je bezit tot wat je zinvol weet te maken, waarmee je wat kunt doen, dat je opbeurt. En bevredig vooral de geestelijke behoeften. Want rijkdom resulteert slechts in verveling en alleen wijsheid is de ware weg om daaraan te ontsnappen. Hoe beter we onze hartstochten kennen des te beter kunnen we ze temmen. Denken zuivert ons zo van de noodwendige wil, maakt gelukkig door genoeg te hebben, niet meer begeren. Daarbij is het genie de hoogste vorm van willoze kennis. Het genie dat de Platonische idee weet te benadering, manifest in het schone en ware van geniale kunstenaars. Niet kennis maar zuiver voelen weet ons te bevrijden, mooie muziek maakt mensen blij.

 

Het Christendom komt met de erfzonde dicht bij deze waarheid van Schopenhauer, het kwaad van die ‘universele wil’ die mensen almaar verleidt tot begeren. Oosterse religies die streven naar onthechting, ultiem in het nirwana, het helemaal niets meer te willen hebben, bieden als oplossing het laten verdampen van elk begeren, inclusief  dat van het zich willen voortplanten, en daarmee ook de bevrijding van de soort. De wereld bezien als in essentie alleen innerlijk en intuïtief en niet uitwendig en intellectueel. Eens volgens hem de verlossing voor het rationele westen.

 

De voortplanting is vooral van de schuld van de vrouw, die als ze jong is daartoe verleidt. ‘Welke misdaad hebben kinderen begaan dat ze geboren moeten worden?’ Is de vrouw eenmaal bevrucht en heeft ze haar nest vol dan verliest ze ook haar schoonheid. Schopenhauer haatte zijn moeder, die na de dood van zijn vader rijk en van aanzien, sociaal volop wist te genieten van haar begeerten. ‘Vrouwen zijn geneigd tot buitensporigheden en moeten dan ook goed in het gareel worden gehouden. En des te minder we met ze te maken hebben des te beter’. Hij bleef dan ook zijn hele leven vrijgezel.

 

Het verhaal van een klagend en vermoeid Europa, dat met het herstel van de oude regimes al z’n idealen van de revolutie zag verdampen.  Het idee van alles anders en beginnen met de sloop van al het bestaande. Dat zich bewees als niet de juiste aanpak. Resulterend in de pessimistische cynische en eenzame mens Schopenhauer. De verbitterde romanticus die z’n verwachtingen zag verpulveren in afbraak en ellende, waarvoor miljoenen het leven hadden gelaten.

 

Het actuele verenigde Europa dat terug naar vroeger. De integratie niet aan kan, weer vlucht in vermeende eigen identiteit. Het nationalisme dat zich met prikkeldraad  en boos getoeter inkapselt. Om wat vlucht uit de regio’s die het in brand stak te weren.

 

Schopenhauer verdienste: het groeiende besef dat goed nadenken en geduldig en gedurig streven een beter alternatief is, dat een evolutie gebaseerd op innoverend denken een betere benadering is dan revolutie. Dat je met het badwater niet ook het kind moet weggeven.

‘De wereld is een blijspel voor hen die denken en een treurspel voor hen die voelen’. Horice Wallpole (1717-1797), een Brits schrijver en politicus. Evolutie dus, waarbij de diepten en de immense krachten van het onderbewuste mede bepalend zijn. De mens bezien als een samen spelen en elkaar zoeken met verhalen en naar z’n genen.

 

Thales bedacht als essentie van de wereld water, Schopenhauer de wil. Poneerde de a rationele geestelijke levenshonger van de mens tegenover het voltooid goddelijk rechtvaardige dat Hegel als essentie zag. De schilder als uniek kunstenaar heersend over z’n rationeel technische praktisch volmaakte middelen daartoe. Vanuit z’n essentie daarmee iets te willen. Dat dan wel weer besloten lag in die universele wil. ‘We doen wat we willen, maar kunnen niet willen wat we willen, zijn een slaaf van die eeuwige wil’.

‘Laat die wil dan ook gelden naar z’n talenten in deze slechtste wereld van alle werelden, in de mens, een ding naar die universele wil, daaraan overgeleverd , een instrument van z’n eisen’.

De universele wil, die zaait in overvloed, miljarden maal miljarden sterren in sterrenstelsels ieder met planeten met mogelijkheden voor leven tot op intelligent leven, en ook dat uitbundig overvloedig, om het doel, de wil van de schepping eens aan het einde van z’n tijd te bereiken. Met de mens dus mede als slaaf, middel, materiaal van deze wil.

Met als enige uitweg de kunst, en dan vooral de muziek, het eigen unieke geluid dat in de ether uitgezonden eveneens blijft tot aan dat einde. Nietzche ging door op die universele wil met zijn ‘Wille zur macht’.

 

Friedrich Nietzsche (1844-1900)  de filosoof  van de metafysica van de creatieve mens, van de vraag wat is het wezen van de mens, wat wil die met al het praktisch bruikbare van ons rationeel weten en maken. De mens die tot dan toe vooral had klaar te staan als middel en materiaal voor vervolmaking van grote verhalen over de econome, het nationale, het vaderland.  De mens dienstig gemaakt aan en gemanipuleerd door niet te beïnvloeden politieke en economische machten. De mens die ieder voor zich wel naar eigen verbeelding een tijdelijk middelpunt is van de wereld. Zich kan voorzien van vele middelen om van dat tijdelijke iets te maken. Die zich ook gesteld kan zien met de vraag: van wat dan met dat eigen en unieke in dat middelpunt.

Nietzsche daagt uit tot geestelijke zelfgeboorte via zelfkennis tot zelfverwerkelijking. Met immers in zich de wil tot eigen vervolmaking, het verlangen naar ‘Übermensch’, het al het verbeelde externe te willen beheersen en meester te zijn over eigen lot, passies. ‘Der Wille zur Macht’. ‘Bevestig het leven met ja!’ En niet met een slavenmoraal zoals religies prediken, met de wrok van de zwakken tegen de sterken. Maar met het ja van de fysiek sterken, van de creatieve elite. Noodzakelijk voor de evolutionaire vooruitgang van de mensheid. Wees in die zin een deugdzame mens met grote levensvormen, en daarmee goed voor de samenleving en de zwakken.

 

De actuele wereld met z’n supersterren van cultuur, wetenschappen, in de politiek, van het vermaak en vertier, van de glamour het te veel geld. Übermenschen die de ficties van voltooide filosofieën en versteende religies herijken en nieuw elan geven. De mens als vrij en zingevend moment, existentie in z’n zelf verbeelde en te verantwoorden wereld.

 

Het positieve verhaal dat valt te distelleren uit z’n vele publicaties. Van Schopenhauer ontleende hij de wil die de mens aandrijft, het idee van de Übermensch van Darwins verhaal van de sterkste die overwint. Goed is wat overleeft en slecht wat de strijd opgeeft en verliest. De evolutietheorie van Darwin had de kuddegeest opzij geschoven. De in het leven besloten wil dicteert de toekomst. Met een elite die deze wil weten te begrijpen en waar te maken. Die de wil tot strijd en macht heeft en daarmee bepalend is voor de evolutie naar hoger en steeds volmaakter. De namen in de canon van onze geschiedenis. Met plussen en minnen voor die evolutie.

 

De mens is immers het wreedste dier, voor de natuur en zichzelf. Aan de sterksten om dat in het gareel te houden.  De wreedheid als vreugde en verrukking van de mens in de oudheid,  het met genoegen martelen in de Middeleeuwen, de onverschilligheid over het lot van vee voor onze voeding. De elite is een kwestie van opvoeding en onderwijzen, van de besten die met de besten trouwen, van het kweken van een aristocratie. Plato. Niks erger dan een democratie, het neuzen tellen en daarvan het lot van een gemeenschap laten afhangen. De  ontzetting en verwarring bij de elite van Engeland na dit tellen voor of tegen een Brexit.

‘De Germaanse geest is dof geworden door het protestantisme en bier’. Oorlogen zijn verfrissend voor de geest van volken. Napoleon was een weldoener voor velen, die dank zij hem eervol op het slachtveld konden sterven. Duits organisatievermogen gecombineerd met de materiële rijkdommen en menskracht van Rusland. Het idee van ‘Lebensraum’ in het oosten. De Joden waren nodig als goede financiers, de Fransen om hun verfijnde manier van denken en gevoelige cultuur. Engeland was niks met z’n ideeën over democratie en utilitair denken, wel wat met z’n sterke elite, z’n standenmaatschappij. Italië dat was blijven steken in z’n renaissance. Waar hij overigens graag vertoefde. In vele opzicht was Nietzsche een Europeaan. Europa dat hij begonnen zag in het Griekenland van Homerus. Zijn ideale samenleving was als een piramide, met onderin de werkers, daarop de laag van ambtenaren en de soldaten, en aan de top bestuurd door de edelen, met het goddelijk gegeven recht om te regeren, de wijsgeren dus. ‘Laat ons goede burgers worden zoals Napoleon, Goethe, Beethoven, Heine, Schopenhauer’. Grote deugden zijn alleen te verwachten van grote mensen. Napoleon die Europa wakker schudde. En Nietzsche het hogere in de mens los van het materiële. Dat vooral uit is op doen, verstandig bewust wil omgaan met die wil, de driften en instincten in de diepzee van z’n onbewuste.

Zijn filosofie leidde zo tot veel inspirerende zowel positieve als negatieve ideeën. Met als tragische afsluiting zijn geest het begaf.  

 

Karl Marx (1818-1883) ging door op de dialectiek van Hegel. En dat een hoger en willen in natuur besloten. Dat in zijn tijd was uitgekomen op de noodlotsgeschiedenis van het proletariaat, hun gevangen zitten in structuren en systemen naar gewilde machten van bezit en productieverhoudingen. Een fatale antithese die vroeg om een verlossende these en uitzicht op een eindsynthese, een volmaakte voltooiing van die geschiedenis, een waarheid die iedereen uiteindelijk vrij zou maken. De mens als noodlotsfiguur in de evolutie naar zijn ‘Das Kapital’, een boek dat velen verleidde tot eigen interpretaties en vinden van sleutelwoorden voor claims op posities en carrières. Die van noodwendig meester, leraar, voorganger om deze wil van de geschiedenis te begeleiden, te sturen, zich laten waarmaken. Waarbij dit doel alle middelen heiligde, met ook de mens als middel, materiaal in dit hoger gewild dialectisch proces. Met prominente posities in dit eindspel van geschiedenis van het idealisme van dictators als Lenin, Stalin, Mao, Pol Pot.

 

Hegel en Marx laten zich ook anders lezen, het dialectisch proces van these, antithese, synthese valt ook anders te duiden. Zoals bij die innovatie van de techniek, het simpel beginnen met een product. Om vervolgens de minpunten met innovatie te elimineren en steeds meer pluspunten er aan toe te voegen. Het verhaal van Darwin van de evolutie, het toevallig betere dat altijd wint, pinguïns zo praktisch volmaakt heeft afgestemd op hun barre leefklimaat. De evolutie van het materiële van de oerknal tot op ons huidige ecosysteem aarde naar de wil van de natuurwetten. En het eindspel? Het technische product dat praktisch bezien uitontwikkeld is, niet meer zinvol te innoveren valt. Dat met kwaliteit eeuwigheidswaarde krijgt. De wetenschappen die de grenzen van hun kennen en kunnen in het vizier hebben. Producten, verhoudingen, organisaties, posities die dan net als de krokodillen vele miljoenen jaren hetzelfde blijven? De goddelijke eindfase van Hegel. In overvloed, eindeloos verzadigd en dus met eindeloze verveling, met als reactie steeds weer nieuwe zingeving, creativiteit, kunsten. Wie zal het zeggen, en daarom blijf vragen en geloven in de antithese, wantrouw elke gewaande eindsynthese.

 

Thomas Malthus ( 1766-1834 ) voorspelde een rampzalige eindfase voor de mensheid, dat de aarde de bevolkingsgroei niet kon bijhouden, de mens snel over z’n mensgrensdraagvermogen zou komen. Met als oorzaak te veel sociale voorzieningen voor arme mensen, met vaak veel te veel kinderen. Die konden beter geen kinderen krijgen. De versnelde bevolkingsgroei in vooral ontwikkelingslanden. Met als reactie het streven naar geboortebeperking, de ontwikkeling van voorbehoedsmiddelen, de één kind politiek. Inmiddels de constatering dat welvaart gecombineerd met sociale zekerheid en gelijke rechten voor vrouwen automatisch leidt tot afname van bevolkingsgroei.

 

De wetenschap is de ultieme scheidsrechter van de waarheid voor die eindfase. Natuurkunde en scheikunde bewezen het immers voor de evolutie door ons heen van het materiële. Dan ook maar voor mens en samenleving met wetenschappen als sociologie, economie. De these van Auguste Comte (1798-1857). Daarmee gezien als de vader van het ‘sciëntisme’, het zoeken naar sociale waarheden. Het menselijk intellect op zoek naar dat intellect, door thesen te stellen en die proberen te bewijzen. Bij de exacte wetenschappen empirisch, met proeven die door iedereen te herhalen zijn en dan waarheden opleveren die voor iedereen gelden. De wetenschappen gericht op mens en samenleving moeten het echter vooral hebben van wat zich wat zich bewijst in de praktijk van ons doen en laten en onze manieren van observaties. De mens die met zichzelf zich zelf bekijkt. Net als licht willen bekijken en dan licht nodig hebben. Veel vermeende waarheden blijven dan ook steken in gekleurde meningen, overtuigingen van hoe het zou moeten zijn. Terug te vinden in de vele visies van politici, sociologen en economen.  Door steeds meer mensen dan ook terecht gewantrouwd. Die de op exacte wetenschappen gebaseerde technieken wel op kwaliteit weten te waarderen.

 

Plato zag elke soort in de natuur naar z’n universeel model, de religies ze als schepping van God, de evolutietheorie van Charles Darwin (1809-1892) als op natuurlijke wijze ontstaan zonder de noodzaak van een model of maker. Zijn verhaal over natuurlijke selectie door wisselvalligheden van het lot, het bij de voortplanting altijd ontstaan van toevallige verschillen in de eigenschappen van een soort, die bij wijziging van omstandigheden soms winnaar werden, bijvoorbeeld door klimaatverandering en dan het op zich toevallig veranderde het verschil maakte tussen leven en dood van de soort. De vogels verwaaid naar een ander eiland waarbij die met toevallig een andere snavel konden overleven met de daar groeiende bessen. De bruine beren waarvan de lichtere in de sneeuw makelijker prooien vingen en zo op de Noordpool evolueren tot de ijsbeer. De bleke varianten van de donkere mens die het in noorden met weinig zon beter doen.

 

Een natuurlijke proces waardoor de kwaliteit van organen als ogen evolueerde van eenvoudig tot geavanceerd, het toevallig betere, het best aangepaste steeds winnaar werd. Een verhaal dat ook op gaat bij de ontwikkeling van een technische producten, de evolutie door ons heen van al het materiële dat we aan ons toevoegen. Gentechnologie, het verhaal van ons DNA, die deze these steeds meer bevestigt. De primitieve rondworm met al tachtig procent van onze genen.  

 

Is de schepping, z’n evolutie doelgericht?  Henry Louis Bergson (1859-1941)  dacht van niet. Hij zag daarin twee conflicterende krachten, een scheppende en diversifiërende levenskracht . Die van de materie, het op ‘entropie’ gerichte, op alles uniform en dood, in de schepping uitdijend tot op het absolute nulpunt. Een vermeende eindfase van ons heelal. Met dwars daarop het ‘élan vital’, de levenskracht die materie dwingt tot een evolutie met z’n vele vormen van het levenloze en levende. De zwaartekracht die in sterren materie dwingt tot kernfusie voor de productie van de daarvoor benodigde energie en natuurlijke elementen. Een levenskracht in de mens die stimuleert tot innovatie, het almaar willen vernieuwen van wetenschappen, kunsten, literatuur.

 

Entropie, de verschillen in de natuur die zich vereffenen. Energie van hoog niveau van energiecentrales die na verbruik op een steeds lager niveau komen en gedoemd te verwaaien in de ruimte. Drukverschillen in gassen die bij vermenging verdwijnen. Koud ijs in een warm glas water dat leidt tot lauw water. De alleen genetische mens die z’n rede met materialistisch bezit en rijkdom laat verdampen in een intuïtieve dom anti-intellectualisme.

Het elan van het intellect gericht op onderscheiding in de schoonheid, met creativiteit in kunst en cultuur. De economie van welvaart uitgedrukt in statistieken en geld versus die van welzijn en geluk voor iedereen. Het dom weg stom consumeren in contrast met zingeving aan wat we hebben. De geboorte van steeds weer nieuw en beter leven, almaar hogere vorm van materie. Het antwoord op die neerwaartse kracht van entropie. De politiek met elan, met geloof in een betere en mooiere toekomst.  

 

Wetenschap bedrijven vrij van waardeoordelen, de filosofie van het materialisme. De strikte scheiding tussen de wetenschappelijke verklaring en doel en waarde. Volgens Alfred North Whithead (1861-1947) worden de wetenschappen altijd belast en ontsiert vanuit het culturele milieu waarin ze worden bedreven. Met grote sociale gevolgen dat beoogde doelen en vermeende waarden danig uit hand lopen. Wetenschap is altijd een menselijke perceptie, opvatting, te verantwoorden door de sociale wetenschap, door de politiek. Het doel in zichzelf van de materie is een fictie. Het doel, dat zijn wij, ligt in ons samenzijn, is naar wat we daarmee denken te willen.

Het pleidooi voor een strikte scheiding tussen het bedrijven van wetenschappen en de zingeving aan de resultaten daarvan vanuit ons ‘elan vital’. Laat politiek geen wetenschappen willen bedrijven en laten wetenschappen niet gaan oordelen en veroordelen, aan ethiek gaan doen. Het vermeende weten gericht op het gelijk krijgen, de zichzelf censurerende onderzoeker. 

 

‘Er is slechts één bron die wetenschappelijke feiten onthult, en dat zijn onze zintuigen’, aldus Ernst Mach (1838-1916).  Natuurwetten zijn een product van onze psychologische behoefte de natuur te kunnen beheersen en voorspellen. Atomen, elektronen, velden, golven hebben dan ook geen substantieel bestaan, geen materiële status, zijn voor ons slechts informaties over hun betekenis voor ons. De problematiek van de realiteit van de wereld los van de menselijke geest, van wat weten wij eigenlijk van die wereld anders dan het voor ons bruikbare. Hij ontkent daarmee elk menselijk weten en begrijpen van de realiteit. Alles wat we daarvan kunnen zeggen is gebaseerd zijn op zintuiglijke ervaringen en daarmee betrekkelijk. Ieder mens leeft in zijn of haar zintuiglijke wereld, begrepen en verbeeld naar z’n verhalen, dus voor ieder mens eigen, anders en uniek.

 

‘Elke tijd heef zijn verdorvenheden’. Soren Kierkegaard (1813-1855), de vader van het existentialisme, de stroming die de individuele vrijheid, de persoonlijke verantwoordelijkheid primair stelt. Ieder mens is altijd een uniek subjectief verantwoordelijk zijn voor z’n daden, lot en ethos. Zijn reactie op maatschappelijke minachting voor het individu. Het die willen maken tot middel, horig aan de economie, verlengstuk het materiële van bedrijven, naties. ‘Wat ons tijdperk mist is niet bespiegeling maar passie’. En dan niet voor een metafysisch hoger doel maar voor een persoonlijk waardig leven en sterven. Gebaseerd op de eigen kracht, van binnen uit, naar eigen beleving. En niet naar de ratio, het verhaal immers altijd van anderen. Over een te gehoorzamen god of te dienen ideologie. Plato die opriep tot voltooiing door de mens heen naar de wil van de schepping, door zijn ratio bedacht als besloten in natuurwetten. Hegel die de voltooiing in theorie al klaar verklaarde en alleen nog voor iedereen praktisch bruikbaar te maken. Het denken van morgen, later, na ons komt het wel goed, maar wel ten koste van het heden, de tijdelijke mens. Met ieder zijn hier en nu en de vraag wat moet ik met dergelijke verhalen ? Mens zijn met ons vermogen tot creatief bezig zijn, uniek en met kunst, verhalen schrijven, voor iedereen en in z’n gegeven tijdelijke en daarmee zonder enige verzanding in eindes of voltooiingen.

 

Charles Sanders Pierce (1839-1914) , laten we wel pragmatisch blijven en als uitgangspunt voor al onze opvattingen nemen dat er algemene en van ons onafhankelijke natuurwetten zijn. Dat onze wetenschappelijke opvattingen niet de absolute waarheid zijn maar wel leidraad kunnen zijn voor ons actueel handelen dat kan resulteren in het voor ons pragmatische bruikbare en toepasbare kennis.

 

‘Praktische waarheden werken’. John Dewey (1859-1952)  Samenlevingen kennen vaste patronen van handelen. Als zich daarbij problemen voordoen dan is gezamenlijk optreden, discours nodig. Wat is het probleem? Wat zijn de mogelijke  oplossingen? Wat blijkt daarvan te werken? De huidige benadering van kwaliteitsborging en vastgelegd in een ISO norm, een internationaal algemeen erkend verhaal. Het verhaal voor de borging van het kwaliteit voor producten die het altijd doen en waarbij problemen pragmatisch worden aangepakt.

 

Antieke verhoudingen die radicaal fatale wendingen namen met de triomfen van de toegepaste wetenschappen. Arnold Toynbee (1852 1883) die ze analyseerde in zijn colleges over de industriële revolutie. Stoom en elektriciteit namen de energiewinning over van  mensen, wind, water, dieren. De uit gemene gronden verdreven dorpelingen kregen een nieuwe broodwinning in de industrie, die van de textiel. Met de wol van de schapen die ze van het commune hadden verdreven en de katoen uit kolonies met slaven. Waarbij ze met steeds hogere lonen tevens daarvoor de afzetmarkten werden. Het antieke monopolie van grootgrondbezit dat zich verlegde in die van het kapitaal geïnvesteerd in deze industrialisatie, het kapitalisme. De machines met daaraan de mens toegevoegd als bediener en aan lopende banden. Machines die de wetenschappen steeds verder vervolmaakten. Het kapitalisme dat grootschalig werd met de multinational. Vervolgens met automatisering en robotisering het domme werk verschoof naar de dienstverlening. Naar beheer, onderhouden, voeden, verzorgen van het industriële systeem. De beperking van de menselijke inbreng tot CEO’s met z’n medewerkers en handlangers.

Het kapitalistisch bestel, gebaseerd op het Darwinisme van de sterkste die wint. Met als leiddraad het ‘laisser-faire et laisser-passer’. Met dus ook verliezers en de daarbij behorende misère. Het noodwendig sanerende in dit bestel. Met daarin de mens als home economicus, een door intelligentie versterkt genetisch organisme, veredelde hebzucht en beheerste empathie. De mens als motor en materiaal voor het hoger willen van de geschiedenis.

Met in het begin van die industriële revolutie fatale uitkomsten. Die Arnold Toynbee en met hem anderen anders wilden. Vonden dat de taak van de mens in dit blinde gebeuren zingevend moest zijn, dat niet de mens aan dit kapitalistisch systeem moest worden toegevoegd maar omgekeerd het de mens toegevoegd moest worden. De mens materieel verlengd met wat die wetenschappen mogelijk maakten. Om zich daarmee in dit bestel voor zowel gezamenlijke als eigen doelstellingen te manifesteren. De mens die in het moderne bedrijfsleven leuk verdient en boeiend werk heeft, daarmee het kapitaal dient waarin die belegt en dat zorgt voor z´n oudedagsvoorziening. Het fatale dat daarmee een goede wending neemt, voor nog wel een beperkt aantal mensen. Maar daarmee wel een stip op de horizon zet voor politiek streven.

Daartoe pleitte Toynbee voor de oprichting van vakbonden, het zo stem geven aan een segment van de vrije markt dat nauwelijks werd gehoord. Dat in een liberaal bestel ieders vrijheid werd geregeld en gegarandeerd. Bijvoorbeeld als winnaars zich als monopolisten ontpopten. Die vrije markt te niet deden door concurrentie uit te banden. De industriële expansie die de vrijheid nam het commune van grond, water, lucht te verontreinigen. Die eiste dat al z’n mogelijkheden onbeperkt vrij moesten mogen.  

 

Dat wetenschappen en technieken op die in eerste instantie fatale uitkomsten geen antwoord hadden, geen moraal kenden, bewees vooral het begin van die industrialisatie. Onder werklozen was verhongeren een normaal verschijnsel. Ook religies hadden hierop nog geen antwoord, waren vooral gericht op bevestiging en handhaving van de bestaande orden met armenzorg. Met als reacties visies als die van Karl Marx en bezinning hoe ht zo gekomen was.

Om te overleven benutte de mens de natuur voor de daarvoor benodigde goederen. Ontwikkelde zo een economie met productie en handel als de primaire factor voor ieders bestaan. Productie en daarmee de economie werd zo de bepalende factor voor ieders leven. Productie gebaseerd op handenarbeid leidde tot de feodale samenleving, die met de industrialisatie uit kwam op het kapitalisme. Naar de dialectiek van Hegel, met als theses de klassen die de economie beheersten, het feodale en het kapitalisme. Het feodale kreeg als antithese de opkomende middenklasse, met synthese de daarop gestoelde kapitalistische economie. Die met de industrialisatie als antithese kreeg het proletariaat en met als synthese het socialisme, het meest efficiënte en eerlijke systeem voor de economie, volgens Marx. Als uitkomst van een natuurlijk noodwendig  proces, niet vanuit morele sentimenten, maar afgedwongen door de heersende omstandigheden, de verkommering van het proletariaat. Het socialisme als onvermijdelijke resultaat van het dialectisch materialisme. Het subject mens in een voortdurend proces van aanpassing met het object de wereld waaruit het is en waarin moet zien te overleven. Een utopia met nog steeds de mens als middel.

 

Friedrich  Engels (1820-1895), vriend en medewerker van Marx, was vooral verantwoordelijk voor  deze doctrine van het dialectisch materialisme, dat het kapitalisme de groei van het proletariaat bevorderde, daarmee de sociale misère verergerde en zo de komst versnelde van het socialisme, het uiteindelijk natuurlijke ideaal. Niet besloten in de menselijke geest maar vanuit het materiële door dat proces van these, antithese en synthese.

 

Vladimir Iljitsj Lenin (1870-1924) zag zich geroepen als de uitvoerder van de ideeën van Marx en Engels. In Rusland, dat democratie noch verlichting kende, met overwegend horige boeren en een opkomende industrie en daarmee een snel groeiend proletariaat. ‘Vrijheid is prachtig, maar tot nu toe wel die van de bourgeoisie om hun loonslaven uit te buiten’. Zijn rechtvaardiging van een dictatoriale elite en genadeloze revolutie ter bevrijding van dat proletariaat. ‘De maatschappij bestaat uit wederzijds vijandige klassen met ieder hun denksystemen vanuit eigen belangen ter overleving’. Het uitgangspunt van het dialectisch materialistisch communisme, met als variant van dit autoritair marxistisch leninisme. Een Lenin, een exponent van de wil tot almacht, het opeisen van het natuurlijk recht van de sterkste, de actueel meest geschikte meester. De filosofie van de mens als middel, materiaal voor gewaande utopieën, houtjes voor een krijgsvuur. Later het verhaal van de ‘laat maar waaien’ economie’, het aan de vrije natuur daarvan overlaten van de mens, het ieder voor zich en de anderen altijd de tegenstander in de strijd om bestaan en de macht. De twintigste eeuw bewees volop de waarde en van dit soort denken.

 

Een eeuw die tevens kwam met een andere benadering, die van de mens als zingevend en democratisch z’n evolutie sturend, naar samen overeen te komen doelstellingen en controles op realisatie. Die tevens bewees dat industrialisatie gecombineerd met vrije handel overvloedige en rechtvaardige samenlevingen mogelijk maakte. Die zo het verhaal van de vrije markteconomie wereldwijd tot winnaar maakte. Niet zonder problemen, maar met het idee dat democratisch overheden ze de baas zouden blijven. Een eeuw die daarmee op weg leek naar een werelddemocratie met een rechtsorde en mensenrechten voor iedereen. Voor heel veel mensen dan ook een boeiende en uiteindelijk mooie tijd. Zelfs even bedacht als het einde van de geschiedenis. Het verhaal van Francis Fukuyama (1952), het einde van de geschiedenis, van de ideologieën, met het kapitalisme als uiteindelijke winnaar. Tot in New York twee vliegtuigen de twintorens invlogen, in 2008 heel onvoorzien een bank omviel.

 

De ontwikkeling van het kapitalisme laat zich ook goed illustreren met de teelt, productie en handel van katoen. Sven Beckert met zijn boek Katoen (2014).Een product in vele opzichte de aanjager daarvan. Inmiddels mondiaal onmisbaar in onze samenlevingen. Al benut duizenden jaren voor onze jaartellling in Azië, Afrika en Zuid Amerika. Gewonnen uit de zaden van vele soorten katoenplanten. Zaden met daaraan lange pluis om zich in de wind te laten verwaaien. Stevige en zachte vezels die zich makkelijk laten spinnen tot draden te weven tot textiel. Een prettig te dragen product, tot heel fijn te weven en breien, dat zich goed liet verven en bedrukken en makkelijk schoon te maken, te wassen. Toen geteeld door boeren in combinatie met andere landbouwproducten. En in tijden van weinig te doen zelf verwerkt voor eigen gebruik, om lokaal te verhandelen en om heersers te betalen. Te verbouwen in subtropische gebieden met redelijk wat water, in droge gebieden met irrigatie. In Europa dan ook heel lang een onbekend product. Daar was textiel van wol en linnen.

De productie, het scheiden dan het pluis van de zaden, het spinnen en het weven kwamen in India tot hoge ontwikkeling. Werd van daaruit onder anderen geïntroduceerd in China, dat al een traditie had van het weven van zijde, en in het Midden Oosten. Een productie die leidde tot specialisaties van spinners en wevers en handelaren die daarvan gebruik maakten. Kooplieden met geld om ruwe katoen te kopen, om spinners en wevers te betalen en transporten voor de verkoop in verder gelegen koopgrage afzetgebieden. Handel die zo de bron werd van kapitaal, vooral van die kooplieden, kapitalisten, met overzicht van deze hele handel en wandel.

Met hen kwam katoen via het Midden Oosten ook in Europa. Duitse kapitalisten bijvoorbeeld konden die met hun grote en goedkope boerenbevolking sterk concurrerend op de markt brengen en zo grote winsten te maken. De Fugger’s in Augsburg, die zich mede daardoor ontwikkelden tot vermogende bankiers.

Het Ottomaanse Rijk maakte aan deze producties een einde door de aanvoer van de grondstof, de ruwe katoen van India naar Europa te beletten om zo deze handel voor zichzelf te houden, te monopoliseren.

Brengen ze het niet dan gaan we het halen. Het begin van oorlogseconomieën  door de zeevarende naties van Europa. Die met bewapende schepen om de Kaap de Goede Hoop de katoen direct in India kochten en verscheepten naar hun markten. Een handel met lokale wevers daar en in eerste instantie vrij en in concurrentie met vele andere afnemers. Door handelsmaatschappijen in de geest van de VOC steeds meer afgedwongen, vaak met grof geweld, en tegen prijzen die zij dicteerden. Incidenteel zelfs leidend tot hongersnoden onder wevers in India. Organisaties gesteld buiten hun naties die ze organiseerden. Daarbij niet gebonden aan de daarin geldende rechtsorden. Ter bevordering van deze handel en kolonisatie van deze landen. het zo nodig verdrijven en horig maken van lokale bevolkingen.

Aan geen wetten verplicht hadden ze dan ook vrij spel in de later ontdekte Amerika’s en was genocide, onteigening en roof gebruikelijke moraal. De zilvervloten van de Spanjaarden en Portugezen.

Eenmaal niets meer te roven zag Europa deze landen tevens als uitermate geschikt voor plantages voor uitheemse producten als suiker. Tabak en katoen. Die inmiddels grondig ontvolkt moesten daarvoor arbeidskrachten van elders worden ingevoerd. Zo ontstond een winstgevende slavenhandel, vooral uit Afrika, waar de heersers daar ze graag leverden, en zich voor een groot deel lieten betalen met katoen, voornamelijk gehaald uit India. Een uitgebreide en complexe wereldhandel was daarmee geboren, met katoen als een belangrijke aanjager.

Een inmiddels wereldwijd geliefd product. In Europa bezien als een bedreiging voor de wol- en linnenindustrie en dan ook geweerd met importrestricties. Maar internationaal met grote afzetmarkten en betaalmiddel voor de slavenhandel. Gestoeld op een oorlogskapitalisme dat op grote schaal gronden onteigende en slavenhandel financierde. Ondersteund door de oorlogsmachines van machtige zeevarende natie, in het bijzonder Engeland met z’n imperium waarin de zon nooit onderging. Met als belangrijk onderdeel India. Dat als geen ander de technieken van spinnen en weven beheerste en met hoge kwaliteit en dus geliefd op alle markten. Een aansporing om ook in Europa deze technieken zich eigen te maken, vooral in Engeland vanuit hun kolonie India. Waar een ondernemer in Manchester ze wist te combineren met waterkracht en daarmee een aanzet gaf tot de mechanisatie en zo industrialisatie van katoen. Waterkracht dat later werd vervangen door stoomkracht en gecombineerd met verbeteringen,  innovatie van deze mechanisatie van het spinnen en weven. Uiteindelijk zo succesvol dat ondanks hogere lonen dan in India de productie verhuisde naar Engeland. Mede voor afzet in India. Veel wevers daar die daardoor de hongerdood stierven. Vergelijkbaar de textielindustrie in Twente die produceerde voor Nederland Indië.

Katoen, de bron voor enorm veel kapitaal voor de verdere voortzetting van het oorlogskapitalisme en de industrialisatie van veel andere producten.

 

Ondanks mechanisatie hadden ondernemingen in Europa toch nog veel arbeidskrachten nodig. Moeilijk aan te trekken gezien de aard van het werk, eentonig, ongezond, gevaarlijk. Te bevorderen door het voor grote groepen de enige uitweg te maken voor overleven. Die ze eens hadden met landbouw op gemene grond en door het uitoefenen van ambachten binnen de regulering van gilden. Onteigening van dat gemene en deregulering van het ambacht dwongen velen die uitweg te kiezen. Vooral kinderen en jonge vrouwen. Kinderen van acht voor tien uur per dag en daarna nog langer. Weeshuizen zagen dat als een welkome uitweg en de maatschappij als een oplossingen van gespuis op straat. Ze stonden er bij en keken er naar. Met dan altijd weer enkelen die vonden dat het anders en beter moest. In eerste instantie met weinig instemming en veel tegenwerking, maar uiteindelijk toch winnaar in dit proces van de evolutie van onze economie.

 

Het verhaal van de economie met particuliere initiatieven naar door overheden bepaalde spelregels. Naar wat dat particuliere goed uitkwam en zolang ze ook die overheden beheersten. De oorlog voerende, strafrecht bepalende, stakingen onderdrukkende naties. Rechtssystemen voor de knechting tot op moord van slaven en volken in kolonies. Het bevorderen van nationale industrialisatie met beschermingsconstructies. Onderdrukken van acties tegen misbruik van arbeid, het verbieden van vakbonden. Nationale overheden die de opkomst van het kapitalisme mogelijk maakten. Voor zolang dat die economische macht overheden wisten te dicteren. Waaraan een eind kwam met het algemeen kiesrecht, die de zeggenschap verschoof naar de stem van het volk, voor zover die zich wist te organiseren.

 

Het verhaal ook van innovatie, het technisch betere in de evolutie door de mens heen, dat wint en geen moraal kent. Japanse camera’s die na de oorlog die van de Duitsers van de markt veegden. De Amerikanen die vielen voor de betere en goedkopere auto’s uit Europa en Japan. De Koreanen die fel inzetten op elektronica. Het verre oosten dat met een overvloed aan handen alles goedkoper kon. Het kapitaal dat van al die mogelijkheden optimaal profiteerde, de compleet vrij gelaten wereldhandel met nauwelijks nog een sturend gezag gewetenloos uitbuitte. Die technische evolutie die daarvan eveneens optimaal van profiteerde, wereldwijd gespecialiseerde kenniscentra creëerde. Die het verre oosten mede tot winnaar maakten.

 

Het jojo-effect in de vrijemarkteconomie bracht John Maynard Keynes (1883-1946)  op zijn keynesiaanse theorie: dat een terugval in de conjunctuur, een tekort aan vraag, was te compenseren door die vraag te stimuleren met meer overheidsuitgaven. Met als principe die uitgaven omgekeerd evenredig met die van de particuliere handel. Dus minder privaat dan meer overheid. Zijn recept voor dat almaar op en neer gaan in de economie en een antwoord op de doem van een gedirigeerde economie naar het model van het communisme. In feite wel weer een door overheden begeleide en bijgestuurde economie. Met als uitkomst de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Nog steeds bestreden door het neoliberalisme met anti overheidsfanaten.

 

Met inmiddels opkomend de problematiek van extreme vermogensvorming en zelfverrijking en daarmee toenemende ongelijkheid in de verdeling van de welvaart. De globalisering die ondernemers optimaal weten te benutten. In kenniscentra producten ontwikkelen. Die in daarop gespecialiseerde en goedkope landen laten maken. Ze wereldwijd op de markt zetten. En laten afrekening in belastingparadijzen. Ondernemen dat met succes op die grote wereldmarkten dan resulteert in grote winsten en daarmee de grote persoonlijke vermogens. Het verhaal van Thomas Piketty (1971).

 

Maar ook het verhaal van zijn tijdgenoot Branko Milanovic dat door die globalisering wereldwijd de ongelijkheid afneemt, die vrije markten welvaart verleggen naar de ontwikkelingslanden.  Daar zorgen voor een snel toenemende middenklasse. Die in twintig jaar 75% meer te besteden kreeg. Waarbij de middenklasse van het rijke westen wel fors moest inleveren. En vooral de superrijken door deze vrije handel steeds rijker werden.

 

Met inmiddels als reacties van het verliezende westen antiglobalisering en populisme. En de bewustwording dat arm of leuk rijk voor tachtig procent wordt bepaald door waar men geboren wordt en moet leven, en dat de wereld makkelijk en goedkoop te bereizen valt. Wat heeft geleid tot migratiestromen naar rijke gebieden. Die daarom hun grenzen steeds meer gaan sluiten. Terwijl lokale welvaart juist gebaat is met steeds meer mensen, een groeimarkt.

Milanovic’s voorstel is dan ook: laat ze binnenkomen maar zonder die rechten, en de plicht die zelf zien te verwerven. Met instemming van Angela Merkel met haar ‘wir schaffen das’, is goed voor Duitsland, dat z’n bevolking imers ziet krimpen. Het huidige verhaal met veel vragen, waarbij emoties volledig op hol slaan. Immigranten die weinig te bieden hebben, daardoor moeilijk integreren. Gespecialiseerde bedrijven die niet zonder de expertise van elders kunnen. De Mexicanen die in de VS onmisbaar zijn.  

 

De individuele mens in de maatschappij, het menselijk existeren, waar hebben we het dan over? ‘ Edmund Husserl (1858-1938). De bedenker van de fenomenologie, de analyse van de subjectieve processen in de mens, de zoektocht naar de kern van z’n existentie, z’n wezen. Het vanzelfsprekende van z’n percepties van de wereld, inclusief die van de eigen subjectiviteit met z’n intenties. De wijze waarop die wordt verbeeld en begrepen. Z’n wil tot beheersing van objecten, in het eigen heden en gericht op later. Het vanuit die automatisch mentale instelling bewust leven en intentioneel handelen. Tot wat voor persoonlijke waarheden leidt dat? De mens met de vele media die op alle vragen  antwoorden weten, elk vooroordeel en nepweten kan bevestigen, alles voor waar verklaren, en wat dat met z’n denken en doen doet. De inleiding tot het scepticisme over wat we denken te kennen en wat menen te weten. De onderkenning van de existentiële nood die absolute zekerheid wil, niet zonder kan en durft te leven.

Husserl wil nu dat de ‘filosofie als wetenschap’ in die zekerheid gaat voorzien, dat die de angstig denkende ziel rust en veiligheid biedt. In een wereld waarin al het andere weten een bodemloze put van relativiteit graaft, de vaste grond waarop we dachten te staan tot leegte verklaart en de mens zo hoogtevrees aanpraat.  Rust en vertrouwen vinden in de evidentie van wat we als vanzelfsprekend waarnemen, de fenomenen waarmee we ons leven leiden, voor de tijd van ons leven daarvan zeker kunnen zijn. In een wereld waarin fenomenen steeds meer schuil gaan in verborgen cybernetische en geglobaliseerd technologieën, die we nog slechts met vingers op toetsen kunnen beroeren. Ons geld dat alleen nog op schermen staat en dat we met pincodes laten circuleren. Sociale media die iedereen onze intenties verraadt, al onze vrienden heeft vervangen. De mobieltjes en scherm verslaafden.

 

Is er een wereld apart van de zich daarvan bewuste toeschouwer? Terwijl die zich alleen daarin manifesteert en aan de hand van bewust waarnemen wordt begrepen. Zonder zelfbewustzijn is er geen bewustzijn van het zijn. Onder narcose is er tijdelijk niets, even dat niet zijn van voor onze geboorte. Met dus de vraag wat is dat zijn, en dat zelfbewustzijn in dat zijn? Waarom is er iets en niet niets.? Vragen die Martin Heidegger (1889-1976) probeerde te beantwoorden.

Vanuit dat iets, het daarin zijn, zijn wij mensen een Dasein, een ‘er zijn’, een centrum van handelen in de tijd. Een Dasien dat de dingen primair ziet als gereedschap en beoordeelt op bruikbaarheid.  Dit Dasien zo maakt tot zinvol en doelgericht, voor de tijd dat z’n ‘er zijn’ gegeven is. Ieders Dasein is zo een manifestatie met bijdragen in de evolutie van het zijn. Heidegger verwerpt daarmee het cartesiaanse dualisme, het naast elkaar bestaan van subject en object, ontkent de onafhankelijke ziel in de lichamelijke mens, en van een wereld apart van een bewuste toeschouwer. Het voor de mens zijn van de schepping is slechts de immateriële beleving van een Dasien, van een ‘ik denk en dat ben ik’. Door denken over en naar aanleiding van informaties, gewaarwordingen die naar dat denken begrepen feiten worden van het zijn.

 

Het eerste Dasein oplichtend in het zijn was voor Heidegger de mens. Voor de mens was niets en niemand zich van de schepping bewust. Het ‘er zijn’ bleek al wel bij de eerste vormen van leven aanwezig. Fossielen daarvan, honderden miljoenen jaren oud, tonen al iets van een centraal zenuwstelsel voor bewustwording, er zijn met het zijn, essentieel voor overleven met zinvol handelen op waarnemingen. Een brein evoluerend door steeds meer ervaringen met het er zijn en programmeringen hoe daarin te zijn. Verhalen van hoe dingen te begrijpen en daarnaar te handelen, aangeboren, van elkaar geleerd en naar eigen ervaringen. Vogels die van zelf weten nesten te bouwen, bijen hoe samen te werken, de dolfijnen die elkaar leren te jagen, het moederdier dat haar kroost koestert, het mannetjesbeest dat de competitie zoekt. Naar software in het brein, te vergelijken met de programmeringen van computers. Verhalen eveneens evoluerend, daardoor steeds complexer en tenslotte resulterend in dat zelfbewustzijn, het Dasein van de mens.

 

Het zijn en het niet zijn, ‘L étre et le néant’, eveneens het thema van Jean-Paul Sartre (1905-1980).  Onze existentie gaat vooraf aan onze essentie. We beginnen zonder doel en definitie. Die krijgen we pas naar het leven dat we leiden en waarvoor we kiezen, dat het beste past bij onze existentie, ons noodwendig bepaald ‘er zijn’. Daarbij zijn altijd vrije keuzes te maken. Waarbij er vaak sprake is van dwang. Maar een keuze valt nooit daarop af te schuiven, is altijd ter eigen verantwoording. Iedereen bepaalt zelf z’n zin voor de samenleving.

Dit leidt tot de angst voor die opgave, tot vergetelijkheid om die te ontlopen, tot wanhoop omdat we bij die keuzes nergens houvast vinden dan in onze eigen essentie, de persoonlijkheid die we ontwikkeld hebben naar onze existentie. De mens is veroordeling tot absolute vrijheid en moet zelf z’n lot bepalen, is een voortdurend gevecht tussen obsceniteit en beter willen, gemakzucht en doorzetten, begrijpen en vervreemden. Is zo een onrustig ‘niet ding’ los van en buiten het rationeel materiële. In de moderne bodemloze  wereld op zoek naar dingen voor zelfverwerkelijking. Op vele manieren probeerde Sartre, zelf ook als bodemloze, voet aan de grond te krijgen, door zich bijvoorbeeld te engageren met ideologieën als het marxisme, met zijn verhalen over eigen keuzes en zingeving in zijn vele boeken en geschriften.

 

We proberen zin te geven aan het iets van een op zich zinloze wereld. De mens als zingevend element in de evolutie ‘in de onredelijke stilte van een absurde wereld’. Albert Camus (1913-1960). We leven zonder iets te bereiken. Als Sisyphus duwen we een steen een berg op opdat die op de top gebracht steeds weer terug kan rollen. Het genie van de mens gedoemd om ten onder te gaan met de dood van ons zonnestelsel. ‘Waarom dan nu al geen zelfmoord plegen? Of moeten we rebelleren, leven tot op het maximale?’ In zijn boek ‘de pest’ doet die mens gewoon wat te doen is, anderen bijstaan. Daarbij zou zelfmoord plegen een nederlaag betekenen, de ontkenning van de menselijke  existentie, de mens met zowel zijn existentiële angst als vrijheid, beide te beleven naar eigen vrije keuze.

Het verhaal van een intellectueel rationele beleving van absurditeit van de wereld. Waarin overvloedig wordt gezaaid, met maar kansen voor slechts enkelen tot ontkiemen. Het uitzichtloze van mensen die in het hier en nu niet meekomen, werkloos zijn, worden verstoten, vervolgd, geëlimineerd.  De periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlog.

 

            De taal waarin we leven.

 

Andere verhalen, andere woorden, voor steeds weer andere talen. Al onze bespiegelingen resulteren in verhalen met verklarende en zingevende woorden met referenties. Iedere betekenis van een woord is naar z’n context in een zin en de taal gebezigd. Gottlob Frege (1848-1925).  Hij gaf de filosofie z’n linguïstische wending. Een woord, een zin krijgt betekenis en valt alleen te begrijpen naar de taal waarin die gesproken wordt. Met dus de vraag van de relatie tussen die duidingen in de diverse talen. Voor ieder mens geldt het ‘er zijn’ in de eigen taal met de daarmee geschreven verhalen. ‘We zijn naar onze nationale verhalen’. Een buitenlander die Nederlands leert maar blijft leven in z´n eigen taal.

 

De taal van de wiskunde is wereldwijd de meest eenduidige en logische. Het instrument voor een logische en ondubbelzinnige analyses van beschrijvingen. Bertrand Russell (1872-1970). Maar ook deze taal stoelt op axioma’s, het niet te bewijzen maar wel vanzelfsprekende zoals ‘de kortste verbinding tussen twee punten is een rechte lijn, en die snijden elkaar in het oneindige, dat wil zeggen nooit.’ Maar wat als de ruimte krom is of rond als een rond vlak, een ballon, waarop immers geen rechte lijnen mogelijk zijn?

 

Wat leidt tot de vraag van wanneer een zin waar is? Een zin bijvoorbeeld die refereert aan feiten die betekenisloos of een axioma zijn. Het zogenaamd betekenisvol praten over dingen die niet bestaan maar die we wel kunnen bedenken, zoals die ‘eenhoorn’. Ons denken over anders, beter, in de techniek, de politiek, over wat nog niet is maar misschien wel eens mogelijk is. Het denken over anders als grondslag voor innovaties. Wat is de zin en logica daarvan?

 

Ferdinand de Saussure (1857-1913)  zag de taal als een systeem van tekens met betekenissen waarmee we met elkaar communiceren en dingen bedenken. Verhalen die ons maken tot betekenisdrager, en tot het ‘ik denk en dat ben ik’. De mens daarbij als object bekijken, wetenschappelijk bestuderen, wordt zo het bestuderen van z’n taal. Saussure maakt daarbij een onderscheid tussen de structuur, het gebouw van de taal, de ‘langue’, en het spreken, het ‘parole’, het in dat gebouw met elkaar zijn en er zelf mee verkeren. En dan te bedenken dat we leven in een wereld met vele talen elk met eigen verhalen.

 

Deze linguïstische wending verlegde de focus van de filosofie van het wezen van de dingen naar het wezen van de mens als praatgraag dier. En dan vooral bezien vanuit z’n taal als drager van tekens die binnen een taalstructuur dat z’n ‘ik denk en dat ben ik’ bepalen. De inleiding ook van de sociologie, de studie naar de relaties tussen mensen in een samenleving naar het discours, van hoe gepraat wordt, van die samenleving en de daaruit volgende moraal.

 

‘Samenlevingen worden bijeengehouden door morele regels.’ Emile Durkheim (1858-1917) Hij ziet de evolutie van die moraliteit van primitief naar complex, van eerst gericht op het collectieve naar het individuele. Traditionele samenlevingen stoelden op één moraal voor handelen en denken. Bevestigd door religies en met zware straffen voor afwijkend gedrag. De moderne samenlevingen kenmerken zich door tolerantie voor het individualistisch non-conformisme, voor verschillen in moraal, denken, geloven. De cultus van het individu met gelijke rechten voor iedereen. Met als probleem de gelijke plichten, de erosie van de samenleving, het collectieve met eerlijke arbeidsverdelingen, als alleen het dienen van het eigen belang de moraal wordt. ‘Want met alleen egoïsten geen samenleving’. Onze huidige zoektocht naar nieuwe morele regels voor alles en iedereen vrij, het neoliberale vrije marktdenken, het onbeperkt alles mogen zeggen.

 

De relatie tussen taal, gedachte  en werkelijkheid, de taal als verbinding tussen verbeeldingen en werkelijkheden, het zoeken van Ludwig Wittgenstein (1889-1951). ‘Taal is de waarneembare vorm van denken’.  De logica van zinnen moet een afbeelding, afspiegeling zijn van de essentie van werkelijkheid.  Alles dat over iets in die zin gezegd kan worden kan helder gezegd worden. En zo niet dan is het beter daarover te zwijgen.

Taal is niet alleen om waarheden te presenteren, fenomenen te beschrijven, maar ook om vragen te poneren, orders te geven, te prijzen of af keuren, spelletjes te spelen. Woorden zijn dan ook duidingen naar de context waarin ze worden gebruikt, de activiteiten van taalgebruikers, hun ‘parole’, hun ‘er zijn’ in de taal.

De problematiek van het verwoorden van wat we vinden van de wereld, z’n zijn, wezen, willen of niet willen. Woorden zoeken voor de verbazing dat die wereld er is en niet niet is. De pogingen van Wittgenstein tot vernietiging van de westerse metafysicacultuur, het verhaal van het gewaand hogere achter de dingen en de zin van het zijn van mensen, van een te gehoorzamen buitenmenselijke ethiek is. Het blijven steken in thesen die ons goed uitkomen.

 

Taal, een systeem van tekens die staan voor betekenissen in de geest van de spreker of schrijver. Vanaf onze jeugd zijn we afhankelijke van de taal, de verhalen van de gemeenschap waarin we geestelijk opgroeien door opvoeding, indoctrinatie, scholing, gecombineerd met eigen keuzes vanuit een eigen individualiteit. De mens is genetisch bepaald een praatgraag dier. Kinderen leren als vanzelf praten, hebben daarvoor een aangeboren aanleg, volgens Avram Noam Chomsky (1928) We beginnen dus niet met een schone lei.

In balans met het niveau van de verhalen die men verteld krijgt ontwikkelt zich het brein en daarmee het vermogen tot bewust denken. In het algemeen tot het gezonde verstand met de vanzelfsprekende aanvaarding van de alledaagse werkelijkheid naar de woorden van die verhalen.  

Schrijven, het in feite vertalen van denken in tekens met betekenis, maakt de mens bewust van z’n falen in dat denken, van niet anders dan met de eigen woordenschat kunnen denken. De filosoof, wetenschapper, kunstenaar die worstelt met z’n gedachten, probeert die met woorden op orde te krijgen, naar eigen visies op de werkelijkheid. Dat soms leidt tot nieuwe woorden en daarmee tot de evolutie van het menselijk verhaal. De steeds weer andere kijk van schilders op de kleuren van de wereld.

 

Claude Levy-Strauss (1908) Culturen zijn naar hun mythe en geven samenlevingen hun structuur, hun ‘langue’. Voor het actueel praten, met individueel verschillende inhouden, het persoonlijke ‘parole’. Maar wel binnen die gemeenschappelijke structuur, ‘langue . Een structuur die onderhevig is aan een constante evolutie, aanpassing aan de ontwikkeling van opvattingen, kennis en ervaring van die samenleving. Die mythe is dan ook niet tijdloos maar naar een proces van opeenvolging van steeds nieuwe paradigma’s, steeds weer met wezenlijk andere visies op een cultuur.

 

‘Denken van onder af, het actueel gebeuren, de blikseminslagen nu’. Het in eens onderkennen van het universele in het huidig toevallige. De enkeling die zo nieuwe einders ziet en daarmee die actuele geüniformeerde mythe verandert. Michel Foucault (1926-1984). Wat en hoe is de relatie tussen persoonlijke kennis met die van de heersende machten? Hoe bepalend zijn hun verhalen die we verteld krijgen voor ons denken? ‘Is wetenschappelijke kennis niet meer dan een middel voor hen ter sociale controle?’  De kennis over waanzin in de achttiende eeuw was toen een motief om iedereen die slecht mee kwam in de maatschappij te weren, op te sluiten en te behandelen als te zien als van hoger hand verdoemd. Nieuwe inzichten lieten gevangenissen de rol van executies overnemen. Het controleren van de geest met verhalen als een beter middel dan straffen. In de Middeleeuwen was seks een lichamelijk verhaal. Met Freud kreeg het onderbewuste duistere bedoelingen. Al de concepten waarmee we onszelf begrijpen en verantwoorden, vinden wat normaal is, hoe het hoort, seksualiteit, ze zijn naar de actueel mythe. En daarmee voortdurend onderhevig aan veranderingen. En die zijn niet gericht op vooruitgang, maar naar de behoefte van machten om het gedrag van individuen te reguleren en te controleren. De mythes van het nationalisme, neoliberalisme, dictators, over vreemdelingen, van kwakzalvers, IS. Een pessimistische verhaal, maar mede het middel om relaties tussen en kennis en machten te ontmaskeren en te veranderen. De verhalen die ze vertellen om je aan zich horig te houden.

 

In de mens vallen de structuren van taal, spreken en denken samen. Elk woord is een verhaal en daarmee verweven met de actuele structuur van denken. Het woord ‘bacterie’ is gekoppeld aan de actuele kennis daarvan, het woord ‘oerknal’ aan de vele opvattingen daarover. De waarheid is de illusie van de filosofie waarin men gelooft. Het idee dat de mens greep heeft op eigen taal, en daarmee een rationeel autonoom denkend wezen is, vergeet het maar. Jacques Derrida (1930)  Onze kijk op de wereld is altijd subjectief, reikt niet verder dan de actuele taal, de mythe die we hebben meegekregen en waarmee we dan ook leven. Een mythe die evolueert en dus steeds weer andere mensen maakt. Tegenwoordig dank zij sociale media.

Een visie die elke objectieve structuur voor die mythe voor taal en denken ontkent. Derrida ondergraaft daarmee het idee van de mens als rationeel bewust z’n denken beheersend subject. Iedereen is naar de relativiteit van zijn tijd en met z’n mythen.

 

Albert Einstein (1897-1955) bevestigd die relativiteit voor de mythe van het stoffelijke van de wereld. Hij begon met het oplossen van wetenschappelijke waarheden in steeds vager vermoedens. Bewees de lichtsnelheid als constant, altijd gelijk of we nu er mee of tegenin bewegen. Dat materie energie is en wel naar de formule E (energie) = m c2, waarin c de lichtsnelheid is, en dus heel veel energie. De atoombom bevestigde dit. Hij gaf het heelal vier dimensies met de tijd als vierde. Een tijd die bij zware objecten, meer zwaartekracht, langzamer ging lopen en tot op nul. Die dus niet overal constant is. In 1962 door andere natuurkundigen bevestigd. Dit leidde tot de tweelingparadox, dat als van een tweeling de een na een rondreis met grote snelheid jonger terug komt dan de achterblijver.  Het begin van het heelal, de oerknal13,5 miljard jaar geleden. Het ontstaan van iets, elementaire deeltjes, uit niets. Naar onze mythe materie. Dat lichtdoorlatende materialen laten zien als niets, leegte. Met daarin kennelijk een spel van krachten, waardoor wij, ook naar dit spel, het als stoffelijke beleven. En ruimtelijk. Ruimte die materiële deeltjes tijdloos met elkaar verstrengeld zijn ontkennen. Materie die zich kenmerkt zich door zwaartekracht. Een élan vital dat sterren en planeten bij elkaar houdt in die ruimte die uit is op almaar groter worden. Die sterren brengt tot kernfusie en daarmee die ruimte voorzien van energie in de vorm van elektromagnetische straling. Straling die wij voor een klein deel beleven als licht, de straling waarmee wij materie zien. Zwaartekracht, nog steeds een groot mysterie.

 

Allemaal verhalen van natuurkundigen die niet meer aansluiten op het vanzelfsprekende van onze alledaagse werkelijkheid, de mythes waarmee we de natuur beleven. Fundamenteel weten lijkt ons dan ook niet gegeven.

Maar wel praktisch bruikbaar weten voor toepassing in onze vele technologieën.

 

Wetenschappen zijn altijd falsificeerbaar. Karl Popper (1902-1994) . Ze beginnen met waarnemen, bijvoorbeeld dat alle raven zwart zijn omdat nog nooit een witte raaf is gezien. Maken dat tot een waarheid, die in principe falsificeerbaar is. Net als ‘alle zwanen zijn wit’ tot er ook zwarte blijken te zijn. Wetenschappelijke wetten baseren we op waargenomen regelmatigheden en zijn daarmee generalisaties die we als conclusies beschouwen, maar in feite vermoedens zijn, hypothesen. ‘Een ervaring kan nooit een theorie als waar verifiëren maar wel falsificeren’.

 

Kurt Göbel (1906-1978) voegde hier aan toe zijn stelling van de fundamentele incompleetheid. Elk logisch systeem, verhaal gaat uit van niet te bewijzen veronderstellingen, axioma’s, zelfs  de meetkunde. Zijn benadering van de werkelijkheid wordt gezien als het bewijs van de onmogelijkheid van kunstmatige intelligentie. Dat robots dus nooit de mens zal overvleugelen. Een bevestiging ook van het idee van Plato, van het domein van onafhankelijke waarheden. Door menselijk intellect wel te benaderen, vooral in de wiskunde, maar in feite nooit te bereiken, gezien die axioma’s. En zeker niet door computers, machines die altijd eindige systemen zijn.

 

Alan Turing (1912-1954)  zag ook de menselijke intelligentie als eindig en beperkt. Het menselijk brein dus als een eindige machine. Hij leverde een grote bijdrage aan de kunstmatige intelligentie, aan de ontwikkeling van een machine die vragen exact kon beantwoorden, het denken van mensen imiteerde. Die in de tweede wereldoorlog toegepast mee hielp de duikbootoorlog te winnen. Omdat gay zijn toen nog verboden was koos hij voor de dood.

 

Burrhus Frederic Skinner (1904-1990) meende radicaal te hebben afgerekend met het dualisme van Descarte, met het idee van het bestaan van een niet fysieke geest, een onsterfelijke ziel. En wel met zijn radicaal behaviorisme, een filosofie achter de psychologie. Een persoonlijk mentaal domein is immers helemaal niet nodig voor de verklaring van het menselijk gedrag. De condities van de omgeving zijn daarvoor bepalend, bestaande structuren conditioneren menselijk gedrag. Criminelen en onaangepasten zijn het product van maatschappelijke factoren. En net als dieren daarbij niet vrij noch daarvoor verantwoordelijk te stellen. De stadswijken in steden die niet anders dan uitkomen op wat hun condities mogelijk maken. Met wel de vraagstelling van de persoonlijke verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld Sartre.

 

‘De vrije wil bestaat niet.’ Victor Lamme (1959). De mens is een bewuste automaat, met proeven aan het brein bewezen. We handelen onbewust maar zijn ons daarvan wel bewust. De rechter helft van de hersenen dat automatisch op waarnemingen reageert en dat vervolgens meldt aan de linker helft. Die een paar seconden later een daarbij logisch passend verhaal produceert. Met die proeven aangetoond. Het linker bewustzijn als een praatgraag verteller, een kwebbeldoos over wat rechts onbewust gebeurt.

De eerste wereldoorlog bedacht de gladde niet vervormende kogel, om tegenstanders vooral humaan uit te schakelend, in hersenen niet altijd dodelijk maar wel beschadigend. Een periode met heel veel materiaal voor de opkomende neurowetenschappen. Gewonde hersenen die wel in staat bleken tot zien, maar zich daarvan niet bewust waren als de verbinding tussen die linker en rechter helft was uitgeschakeld. Er zijn en handelen zonder bewustwording. De slaapwandelaar die niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor z’n daden.

 

Antonio Damasio (1944) Ook al handelen we onbewust, zoals bijvoorbeeld auto rijden, we leven bewust, zijn wel in staat na te denken en conclusies te trekken over dat onbewust gehandeld hebben. Ons vermogen tot lessen trekken voor de later. De mens is dan ook meer dan een kwebbeldoos, blijft de dirigent van de muziek die hij of zij vooral onbewust maakt. Zijn in de wereld, achter het stuur in de auto, een toetsenbord vereist automatisch onbewust handelen. Bij het zien van een leeuw is wegrennen een automatische reactie. Wetend dat die leeuw altijd veel sneller kan rennen. Kan de mens bedenken en stil te blijven staan, en daarmee de leeuw, die wegrennen gebruikelijk acht, in verwarring brengt. De mens als trage denker om door na te denken steeds beter onbewust te kunnen handelen. In het verkeer steeds veiliger te rijden, als pianist steeds beter spelen. De filosofie die de mens die toch verantwoordelijk stelt voor al z’n doen en laten.

 

‘Het wetenschappelijke en culturele is geen proces van continue vooruitgang, maar van radicale en onoverbrugbare discontinuïteiten.’  Thomas Kuhn (1922-1996)  De geschiedenis van samenlevingen kenmerkt zich door geregeld revolutionair geweld. Veroorzaakt door het te lang vasthouden aan en bevestigen van bestaande meningen, koesteren van het heersende paradigma, de negatie van nieuwe ontwikkelingen. De moeite die men had met de radiaal andere kijk op de wereld van Copernicus. Het verassende politieke klimaat na de verkiezing van Trump.

Daardoor zijn culturele instellingen voor en na zo’n omwenteling moeilijk vergelijkbaar. De blik op de wereld verandert dan wel, maar of die in alle opzichten beter is? Het idee van een evolutie naar steeds beter tot eens praktisch volmaakt is dan ook twijfelachtig. De verhalen van Hegel en Marx kunnen we wel vergeten. Organismen, diersoorten, en dus ook de mens evolueren niet naar een ultiem wezen, maar komen uit op het voor de actualiteit meest praktisch bruikbare. Volop bewapenen of het dialoog zoeken. Innovatie genereren nieuwe paradigma’s, of die ons nu zinnen of niet. Wetenschappen en daarop gebaseerde technieken komen vaak met radicaal andere uitkomsten dan verwacht.

  

Kuhn ging er nog van uit dat binnen de actualiteit slechts één theorie de best bruikbare was. Paul Feyerbach (1924-1994) verwerpt ook dat idee, stelt dat wetenschap bedrijven een voortdurende competitie is van elkaar bestrijdende alternatieve hypothesen. Een theorie is naar de waargenomen feiten. Maar die feiten zijn weer naar de theorie, de actuele conventies, naar waarin we geloven en het daarbij behorende spel met woorden. De wetenschap is in principe anarchistisch, er een van alles kan en moet mogen. De structuur van een samenleving kan dan ook op vele manieren gestalte krijgen. De verschillen tussen die van oost en west.

 

De exacte en op technieken gerichte wetenschappen bewijzen wel het mogelijke van steeds beter en volmaakter. Dat wil zeggen in structuren die daarvoor open staan, waarin vrije initiatieven mogelijk zijn en vrije markten daarover mogen oordelen met kwaliteitsconcurrentie. Maar dan ook altijd weer naar de taal waarin die markt wil leven.

 

Willard van Omar Quine (1908-2000) zag de wetenschap toch als de ultieme scheidsrechter van de waarheid, als de weg naar praktische waarheden. Maar dan wel die wetenschappen die zich weten te beperken tot onze zintuiglijke prikkels, tot wat we concreet waarnemen en ervaren. ‘Ik geloof in het fysieke object en niet in de goden van Homerus’. Dat fysieke wel steeds naar het verhaal waarin we geloven, naar de actuele cultuur. Die weg naar het praktisch volmaakte dus baseren op empirische weten en pragmatisch denken. In die ontwikkeling gaan tot het uiterste maar in ascese. beperkt tot wat als praktisch wordt beleefd en de moeite en het geld waard. Met weer van belang die taal van de eigen cultuur. De Chinezen die dat anders beleven dan wij westerlingen. De Amerikanen met hun eigen visies op waar ze heen willen.

 

De natuurlijke wereld is een realiteit en we hebben de rede om die naar onze hand te zetten, zo te streven naar een gelukkig leven. Ayn Rand (1905-!982) geboren in St. Petersburg, vluchtte voor de ideologie van de Russische Republiek naar de VS, van plan daar een groot schrijver en denker te worden.  Ze ontwikkelde een filosofie van het objectivisme, de ideologie van individualisme met de deugd van het egoïsme, en een sterk pleidooi voor het kapitalisme. ‘We dienen te handelen met het oog op ons eigen geluk en met respect voor anderen, zijn daarbij redelijk te blijven, zodat we datzelfde streven van anderen niet schaden.’ Die overigens zelf moeten zien hoe zij hun geluk realiseren. Handelend naar dit principe hebben we dan ook geen andere morele codes nodig, zoals die van gedweeheid, onzelfzuchtigheid. Altruïsme komt dit streven zeker niet ten goede, verleidt slechts tot daarvan afwijken. De mens die primair functioneert vanuit z’n natuurlijke staat, z’n instinct tot overleven.

De filosofie van het hyperindividualisme, met veel aanhangers in haar nieuwe vaderland. Haar boeken die daar veel gelezen en geprezen worden. De ‘tea party’ predikt haar geloof en haar maatschappelijke visies. Alan Greenspan, overheidswaakhond van de banken in de VS, was een volgeling van haar en werd in zijn beleid sterk daar haar beïnvloed. De Republikeinse Partij in de VS die ze vrijwel bevrijdde van elke vorm van solidariteit.

 

Hanna Arendt (1906-1975 ) moest als Jodin ook vluchten voor de obsessie haar volk te moeten vernietigen , eveneens naar Amerika. Na de oorlog volgde zij het proces tegen  Eichmann, de uitvoerder van de Holocaust. En noteerde daarbij de banaliteit van het kwaad, de politiek maatschappelijk bureaucratische onverschilligheid van mensen die anderen compleet aan hun lot overlaat, hun problemen bagatelliseren, negeren, ontkennen. Ook hoe dit leidde tot het verzaken van de democratie. Die Hitler aan de macht bracht met zijn sociale beloften, van eerherstel en eliminatie van de toen door velen als boosdoeners beleefde Joden.

Het steeds weer kiezen voor leiders die de democratie niet zo nauw nemen en de rechtstaat kwijt willen. De heerschappij van de stem van het volk, die van de algemene wil van de meerderheid, was voor haar dan ook een gruwel. Politiek moest zich nooit baseren op ideologieën als socialisme, liberalisme. Diende uit te gaan van de pluraliteit van een gemeenschap, het rekening houden met de menselijke diversiteit, met alle minderheden en de gegeven historische situatie. Hoe en met wat voor democratie, dat wist zij niet nader uit te werken. In elk geval dus weg met de tirannie van kijkcijfers en opiniepijlers, de uitslagen van enquêtes en referenda, de stem van de angst en de roep om verlossing.  

 

Ernst Bloch (1885-1977).  ‘De mens is filosoof naar hij of zij wil zijn’. Ook hij moest als Jood vluchten, naar de VS. Daar bleef hij utopisch. Na de oorlog keerde hij dan ook terug naar het marxisme van Oost Duitsland. Maar vrijheidslievend blijvend vluchtte hij al snel naar West Duitsland.

Als filosoof bleef hij hardnekkig hopen op eens een betere wereld, ‘Wat is kan niet waar zijn, mag niet waar zijn’. De mens is een bewustzijn van ‘het nog niet zijn’, is zo een kraamkamer voor het nieuwe en betere, heeft in zich de schemering van de weg naar vooruitgang. Het onbewuste van ‘het nog niet zijn’ als aanvulling op het persoonlijk onbewuste van Freud en het collectieve van Jung. ‘Een gedachte dringt pas door tot de werkelijkheid als die werkelijkheid ze afdwingt’. Marx. Het ‘nog niet zijn’ als de wil van de historie, die zich manifesteert in de mens. Zijn denken naar Schopenhauer en Nietzsche.

De positieve mens, het zich bewust willen zijn van het nog niet zijn dat kan komen. Daarmee de drijvende kracht, het élan vital in de evolutie van de mensheid. Dromend van z’n warme krachten die binden tot eenheid en strijdend tegen de koude gericht op het verwaaien in een absolute leegte. Als filosoof van de hoop wilde Bloch vooral ook lering trekken uit het verleden. ‘Religie is mede hopen en een atheïst is dan ook vaak een gelovige’. Met als kanttekening dat de atheïstische verlichting de kracht van het kwaad had onderschat. Hij wilde twee utopieën, een sociale en een rechtvaardige, een die de noden opheft en waarin men gelukkig kan zijn en een die de vernedering opheft en veiligheid en geborgenheid garandeert. Tot aan zijn dood bleef hij geloven in een soort communisme als omega. Met een accent op fantasie en verbeelding en vooral niet alleen op het rationeel plus of min, wit of zwart van het wetenschappelijke. Een exponent van ‘dit mag niet de waarheid zijn’ en van het willen blijven geloven en hopen in ‘het zal en moet anders en beter’.

 

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) sloot aan op de fenomenologie van Husserl, de dubbelzinnigheid van de waarneming, de directe en die van de intuïtieve. Samen vereend leidend tot de existentiële waarneming, het van hoe de dingen aan ons bewustzijn verschijnen en we ze verantwoorden. Een benadering aansluitend op het existentialisme dat iedere persoon beschouwt als een uniek wezen en verantwoordelijk voor eigen daden en eigen lot. De mens die binnen een op zich absurd en zinloos ‘er zijn’ de vrijheid heeft om z’n bestaan naar eigen ethiek zin te geven.

De essentie van ons Dasein in de wereld die we waarnemen, het daarin zijn en die we be- en doorleven. Een wereld die er voor die perceptie al is en onafhankelijk daarvan. Ons innerlijk ‘er zijn’ dat niet boven of buiten de wereld opereert maar er in en er mee. Naar ons existeren, ons Dasein in de wereld. Dat ons veroordeelt tot zelf zin te geven aan die wereld, tot persoonlijk beslissen en verantwoorden over zijn betekenis voor ons Dasein. Het leven dat de wereld primair beoordeelt op z’n bruikbaarheid voor overleven en leuk en interessant leven.

Een wereld die daardoor voor ons nooit totaal kenbaar wordt, maar altijd is naar die zingeving op bruikbaarheid. De verwevenheid van de mens met de wereld als de vraagstelling van deze filosoof. Niet de kenrelatie van subject en object, de mens en het fenomeen, maar de zijnsrelatie van beide. Die begint met een voorbewuste perceptie en duiding van het zinveld waarin we zijn. Bepaald naar ons van nature, ons genetisch zijn met de wereld.  

Waarnemen is daardoor altijd geloven en verklaren vanuit de wijze waarop we in de wereld zijn, naar de filosofie, politiek, ideologie, religie waarmee we geïndoctrineerd zijn. Merleau-Ponty leefde in de tijd van de heftig botsende ideologieën: marxisme, kapitalisme, liberalisme, conservatisme. Daarbij wees hij elke absolute waarheid, stelling name af. Zag hij ze alle als betrekkelijk en te falsificeren. ‘Verwerp de noodwendigheid van het dialectisch denken, de wil van de geschiedenis of het bovennatuurlijke. Blijf vragen zoals Socrates leerde’. Wat zijn de doelen en de zin van een standpunt, wat zijn de mogelijke middelen om het waar te maken en naar welke politiek’.

Een filosofie van de beleving van de wereld als vreemd en volop twijfels. Zoals die over onze lichamelijkheid met los en vrij daarvan een ziel. Een licht in ons dat aan en uit kan. Het immateriële ‘ik denk en dat ben ik’ in het materiële van de evolutie. In staat het materiële te maken en door ons heen te laten evoluerend. Resulterend in de middelen waarmee we ons materieel verlengen, gereedschappen en verhalen, elektromagnetische programmeringen in ons brein hoe ze te maken en gebruiken. Resulterend in een materiële wereld waarin we zijn. In het ‘je en suis’ van Merleau Ponty. Met al die anderen waarmee we communiceren in de zo door ons geschapen menselijke ruimte, ‘waarmee we zijn’. In het discours over de dingen. Onbepaald tot we samen het woord weten waarmee het elkaar kunnen verstaan. De woorden van het alledaagse vanzelfsprekende, ‘des parole parlée’ en de woorden die nog zin en betekenis zoeken ‘des parole parlant’. Samen de taal naar de stem van ons Dasein in de wereld.

 

Frans de Waal (1948) beschreef in zijn ‘Een tijd voor empathie’, hoe ook dieren emoties en gevoelens voor elkaar hebben, dat ze in de tijd vooruit denken, leren van ervaringen en elkaar, met eigen talen communiceren, gereedschappen maken en gebruiken. En dat wij mensen in vele opzichten zijn als dieren. Dat ons gelukkig en tevreden zijn vooral genetisch is, te maken heeft met bevrediging van onze driften en instincten, van seksuele verlangen, gezellig elkaar koesteren, moederliefde, thuis zijn in een leuk en warm nest, goed eten en drinken hebben, lekker diertje kunnen zijn. Dat hetzelfde geldt voor onze angsten en depressies. Gegevens waar reclame, predikers, politici, graag op inspelen.

De rechten van mensen hebben we geformuleerd. Aan de orde is die van de dieren, de erkenning van ze als persoonlijkheden met een te respecteren ‘er zijn’. Volledig genegeerd in de bio-industrie, de huidige productie van voor ons onmisbare eiwitten. Innovatie gericht op dit kweken en fabrieksmatig produceren om ons mogelijk van deze misstand bevrijden is dan ook geen technisch kwestie maar een morele. Vlees eten beperken tot beheersing van de wildstand in de vrije natuur. Dan volop beschikbaar als we die niet meer nodig hebben voor die bio-industrie.

 

            Stippen op de horizon.

 

Peter Sloterdijk (1947)  Onze grote thema’s zijn niets anders dan ontwijkingen en halve waarheden. De huidige westerse maatschappij is vooral gebaseerd op nihilisme, met als antwoord cynisme. We moeten op zoek naar methoden om ons opnieuw te temmen, te oefenen voor het leven, immuun te maken voor gevaren, te ontworstelen aan het lot. Het lot dat iedereen opzadelt met een invalide begin, lichamelijk en geestelijk. Om vervolgens daarmee wat van het leven zien te maken, te proberen door oefening en training de eigen onvolkomenheden te compenseren. Waarin velen maar beperkt in slagen, slechts weinig wat van hun leven weten te maken. Wat zich manifesteert in de anarchie van de volkswil vanuit woede over het lot getrokken en de onmacht om daarmee te leven. Met kwalijke politieke consequenties, de boze burger die vooral nee wil zeggen, het genante politieke getoeter dat met alles willen zeggen maar de werkelijke thema’s ontwijkt. Generaties die daardoor als verloren moeten beschouwen.

Met de vraag wat daaraan te doen, hoe nieuwe generaties te trainen voor het ongewisse van de moderne wereld. Die elk geloof in het hogere of wijze meesters heeft afgezworen en alle moraal vrijblijvend ziet.  Een wereld waarin zij die het wel even maken geen visies meer hebben, vooral afwachten wat er komt en bekijken hoe daarop adequaat valt te reageren. Het veel te veel almaar laverend naar daarvoor veilige havens. De winnaars die het leven beleven als een bevrijding, die tevens destabiliserend werkt en elke illusie onderuit haalt. Die immers weten van zowel winnen als verliezen en daarmee hebben te leven. Verliezers die op zoek gaan naar troost en zo makkelijk prooi worden van de drugs van schijnzekerheden. De huidige generatie, die dan ook staat voor een mondiale breuk en z’n verhaal, ‘z’n filosofen opnieuw heeft te herlezen’. Om zich daarmee een geschiedenis te geven en zo een door lering en verdieping opnieuw een anders beginnen, met een zicht op verder en beter. Met dan wel de vraag hoeveel zijn daartoe in staat, zullen en kunnen de fakkels van onze filosofen overnemen, en zijn dat er voldoende als tegenwicht tegen die boze burger? Is het zinkende schip nog te redden of bevindt het zich al in de staat van de Titanic? Geert Mak in een ‘college tour’ in 2016. ‘Onderin zien we immers al velen ten onder gaan, verkommeren achter hekken en muren, ontroerende kinderlijkjes op stranden, onder puin, zien we ratten het schip verlaten, Brexit, de Panama Papers’.

 

Zo maar wat filosofen herlezen, ideeën en gedachten gesprokkeld in de Europese geschiedenis, begonnen rond de Middellandse Zee. Genoteerd naar persoonlijk kunnen en willen begrijpen van die verhalen. Het discours gevolgd over hoe nu verder met onze samenleving, inmiddels mondiaal met alles en iedereen verweven. Volop op stoom met nieuwe paradigma’s die zich aftekenen, door nog slechts enkelen begrepen, deels tegenstrijdig, door velen verkeerd, vertekend en gezien bedreigend. Het onpersoonlijke waar het individu steeds minder grip op krijgt; ‘Het proces’, ‘Het slot’ van Kafka (1983-1924), de maatschappij als een nachtmerrie die onafwendbaar realiteit wordt. Het verlangen al dit onpersoonlijk onheilspellend noodwendige weer te persoonlijk te maken, binnen eigen kringen van samen zijn naar het eigen visies. Met nationalisme, het geloof in eigen gelijk en zo weer nieuwe nachtmerries voor anders denkenden. De problematiek van het zindelijk en zedelijk houden van dit discours. Het bewust oplossen van het politieke discours in leugens.

 

‘De mondialisering die een virtuele hypermaatschappij creëert met alle middelen en macht in handen van een kleine minderheid.’ Jean Boudrillard (1927-2007). We zijn op weg naar parallelle en van elkaar gescheiden samenlevingen. De architecten die de steden opdelen in af te sluiten ruimten voor soort zoekt soort, met openbare ruimten naar wat de dominante machten willen. De steden waarin tachtig procent loopt en fietst inrichten voor vooral de auto. De consumptiemens levend in de schijnwereld van reclames, het almaar verleidelijk verwarrend anders, in de hel van in feite steeds hetzelfde en niks nieuws. Het ontbreken van visies en daarmee perspectieven versluierd  door de spektakels van het nieuws, het eigen gelijk op internet, media die kijkcijfers eisen. Politieke deformatie van waarheden en ongegeneerd gemeen op de tegenspeler inspelen. Het schilderij met de schaduw van wit op wit, puur blauw maar wel persoonlijk en gepatenteerd. De actuele verwarring van zin en onzin in deze zich vervolmakende wereld.

 

De politiek aan zet.

 

‘Samenlevingen zijn gebaseerd op de productie van goederen en diensten, vereisen een systeem van ordelijke distributie voor z’n zelfvoorziening’.  Robert Heilbroner, (1918-2005). Een sociale orde veilig gesteld door disciplinering naar overeengekomen gedragsregels. En dan ook nakomen wat samen is afgesproken. Eeuwenoud het uitgangspunt voor heerlijkheden, steden, naties met ruilhandel van producten en diensten. Verstoord door de opkomst van het kapitalisme met markten en concurrentie van producten en arbeid. Met voor velen verlies van het recht op overleven door het ieder voor zich en het wegvallen van wederkerigheid. Het kapitaal dat arbeid aan zich horig maakt, monopoliseert, net als grond en productiemiddelen. Het begin van een langdurige oorlog zowel daartegen als voor het behoud ervan. Een Amerikaans econoom met een sombere kijk op deze huidige onorde. Maar wel met een geloof in een betere, wel met behoud van het kapitalisme. We zijn en moeten op weg naar nieuwe wegen, proberen die te vinden.

 

 Ivan Illich. (1926). ‘De gemeenschap versplintert tot losse individuen afhankelijk van arbeidsmarkten en persoonlijke mogelijkheden, toevallige posities, de plek waar men geboren wordt’. Hij bekritiseerde het ongebreidelde geloof in maakbaarheid met z’n tendensen naar grootschaligheid. Pleitte voor de menselijke maat, het ‘small is beautiful’. Door de kleinschaligheidsdenker als Ernst Friedrich Schumacher gezocht in milieubewegingen als de ‘Kleine Aarde’. Door tegenbewegingen op zoek naar de meer menselijke schaal. De kleine boer voor biologisch verantwoorde voedsel. De kunstenaarskolonie voor mensen die daar net van weten te leven. Maar ook het dorp en de villawijk die klein willen blijven en daarmee alleen voor een financiële elite.

 

Het pleidooi van vele voor herstel van het eens traditioneel collectieve, van de ‘commons’, de aarde  als voor iedereen. De verworvenheden van die evolutie door ons heen, voor een groot deel gezamenlijk gerealiseerd, die dan ook gezamenlijk vererven. Aan de politiek om deze erfenis nader te specificeren en tot gemene zaak te maken. ‘Commens’ die verloren gingen met de religie van de privatisering.

 

De tragedie van de ‘commons’,  De ecoloog Garrett James Hardin (1915). ‘Op de gemene weide zal iedereen proberen zoveel mogelijk dieren te laten grazen, tot dat z’n draagkracht is bereikt. Zie de uitputting van graslanden tot op verstuiving in Amerika, het ontstaan van de grote woestijnen in Mongolië. Het nog resterende collectieve, de zeeën, oerbossen, natuurgebieden dat zo ten gronde gaat’. Hij maakte zich grote zorgen over de overbevolking, het onbeperkt eenzijdig bezig zijn met overleven. ‘Je kunt niet slechts één ding doen’. Een wereld met steeds meer mensen wordt geen betere, ze vergiftigt daarmee slechts de aarde, de wereld heeft een mensgrensdraagvermogen. Ontwikkelingshulp zag hij als een bedreiging. Moeder aarde moest z’n zelfreinigend vermogen behouden.

 

Traditioneel is het ‘gemene’ een morele beleving van een groep. Marcel Mauss (1954).  Daarbij behoren ook het accepteren van giften en het onderhouden van goede relaties. Het naborschap in dorpsgemeenschappen, het idee van mantelzorg, de uitwisseling van geschenken  met sinterklaas, bij huwelijken, ontvangsten. Alle bedoeld om de groep bij elkaar te houden. Wie niet geeft wie niet leeft. Manifest in de vele clubs, verenigingen, vriendenkringen, gezamenlijke vieringen als carnaval, vuurwerk met oud en nieuw. Ideeën ook van Claude Lévi-Strauss.

Een instelling haaks op die van het neoliberalisme, van het ‘op mijn leven en mijn liefde ervoor zweer ik dat  ik nooit zal leven ten behoeve van een ander mens, noch dat ik dat iemand anders voor mij zal vragen’. Ayn Rand in een van haar boeken.

 

De ruilhandel via geld, het alles en iedereen vertalen in geld. Eens gewantrouwd door de kerk vanuit hun verbod op begeerte en daarmee op winstbejag. Later verzacht met de introductie van het afkopen van die zonde met missen en aflaten. Franse adel was z’n titel kwijt als ze zich in de handel begaf. Inmiddels geliefd bij banken voor een schijn van edel handelen. Gilden mochten geen reclame maken, alleen verkopen tegen een rechtvaardige prijs, een begrip al van Aristoteles. Die de gevolgen voor de economie van ruilhandel al door had, het kapitalisme zag ontstaan. Daarop reageerde met zijn ethiek van streven naar een goed en deugdzaam leven, met daarvoor het materiële als middel en niet als doel. En zeker niet om bij transacties zo veel mogelijk winst te maken.

 

Een radicale breuk in de economie werd de introductie van het ‘laissez faire’, van het laat de handel gewoon z’n gang gaan, de menselijke natuur zich vrij ontplooien , dan ook vrij van iedere menselijke ordening, moraal, elk filosofisch beleren. De markt als een natuurlijk gegeven en dus naar onze genen. De rechtvaardige prijs is dan de marktprijs. Heel veel mensen bleken daadoor nauwelijks iets waard. De arbeid die inmiddels moet concurreren met machines en automaten.

 

Alleen arbeid creëert welvaart en rijkdom, maakt woeste gronden voor de mens bruikbaar, delft grondstoffen voor wat we nodig hebben. Arbeid  maakt wat we wat we nodig hebben en is voor alles prijsbepalend. Alleen arbeid geeft het gemene materiële z’n waarde en schept zo eigendommen. De dan ook die arbeid dient toe te komen. De motivering van het persoonlijke en daarmee privébezit van John Locke.  ‘Alles wat de mens met arbeid ontrekt aan z’n natuurlijke toestand wordt persoonlijk eigendom’. 

 

Tevens de rechtvaardiging van kolonisatie van gebieden waarin de bevolking zich beperkte tot het natuurlijke, daar niets mee deed en dus de ontwikkeling van welvaart en rijkdom in de weg stond. Voor onteigening van gemeenschapsgronden met tradities die ze lieten verzanden in voltooid verledens. Het verjagen van de indianen van hun gezamenlijke jachtvelden was daarmee ook moreel te verantwoorden. Het zich toe-eigenen van nutteloos besteed goud en zilver in Zuid Amerika een economisch verantwoord handelen. Het verjagen van kleine boeren van hun akkers voor grootschalige landbouw of winning van delfstoffen, vissers van hun stranden voor toerisme, het komt nog steeds de economie ten goede. Wat woest, leeg, verwaarloosd  is maakt noeste arbeid tot zinvol en persoonlijk eigendom.

 

De moraal van de profiteurs van de ontwikkelingen in de maatschappij, het zich ontwikkelende kapitalisme dat met steun van overheden zich ontwikkelde tot een oorlogskapitalisme. Sven Beckert. Dat tevens zich het  persoonlijk eigendom van de arbeid toe-eigent. Alles wat de mens met kapitaal ontrekt aan z’n natuurlijke toestand wordt z’n persoonlijk eigendom.

 

Aristoletes beschouwde oorlog en veroveringen als een verantwoord middel voor het verkrijgen van bezit. Met arbeid bezit verwerven was in zijn tijd nog een absurde gedachte. Arbeid, van vooral slaven, was gewoon voor wat men nodig had. De handel in land naar geboorte was daarmee ook verbonden strikt verboden. Land verkreeg je met de speer en het zwaard. In het feodale was arbeid een onderdeel van de overeenkomst van onderdanen met beschermende landheren en normstellende kerken. Hun land was een onaantastbare heerlijkheid, net als nu het grondgebied van naties, waarvoor belasting moest worden  betaald. Het neoliberalisme maakte van deze heerlijkheid onaantastbaar privébezit, in sommige landen tot op het middelpunt van de aarde.

 

Met de handel in land en arbeid veranderde het moreel van samenlevingen drastisch. Mensen werden gereduceerd tot arbeidskrachten en de natuur tot privé-eigendommen. Karl Polayi. (1886-1964). Het economisch systeem eens gebaseerd op sociaal maatschappelijke relaties vernietigde het kapitalisme met z’n marktsysteem van vraag en aanbod. Waarin alleen nog het geld telde en alles daarin werd vertaald, inclusief de mens en de natuur. Zijn ideaal was weer terug naar wat van dat oude met z’n accenten op herverdeling en wederkerigheid. Hij verdiepte zich in de oudheid en wist dat de huidige economie toen heel anders was, dat prijzen van producten eens vooral bepaald werden op lokale markten naar cultuur, religie en status, sociale relaties. Hoe anders had hij nog niet helder voor de geest.

 

Adam Smith wordt gezien als de grondlegger van het klassiek liberalisme.‘Met heel heilzame ideeën over concurrentie, de vrije markt.’ aldus Alan Greenspan (1987- 2006), bewaker van het banksysteem van de VS en sterk beïnvloed door Ayan Rand. Haar de mens is van nature genetisch zelfzuchtig en moet dat mogen. De hebzucht die een natuurlijke kracht verwekt in de samenleving die iedereen ten goede komt en dus goed is. Een streven dat iedereen richt op wat anderen nodig hebben. Focust op het zich zelf dienen met producties voor anderen. Vanuit die onzichtbare door de mens heen werkende kracht van het eigen belang, de mens ingebakken.  Laat die kracht dus vrij z’n heilzame werk doen, dan ook vrij van overheidsbemoeienissen. Adam Smith zag voor de staat wel een duidelijke taak, die van het regelen en bewaken van die vrije zelfzuchtige individuele krachten met een defensie en rechtspraak.  Opdat die vrijheid nooit die van een ander in gevaar bracht. Tevens bepleitte hij al een streng toezicht op banken, snel geneigd tot gesjoemel met geld. Ook vererving van vermogens zag hij als oneerlijk. Iedereen moest het zelf waarmaken.

 

Met handel inmiddels hoog geëerd en gecombineerd met het vele technisch middelen ontstonden enorme bronnen voor welvaart en rijkdom, vooral voor de klasse met geld. ‘De zoete handel die goed is voor de relaties tussen mensen en naties’. Montesquieu. Ook voor de kerk waren handel en kredietverlening al lang geen doodzonden meer, werden ze eveneens gezien als de van hoger hand geschonken noodzakelijke aanjagers van een economie, door concurrentie rechtvaardig gestuurd en naar het gezamenlijk belang. Met wel als voorwaarde die concurrentie, dat op de markt de klant koning bleef, het eigenbelang geen monopolies en bedrog nastreefde. De opgave aan de staat om daarop toe te zien, de economie eerlijk te houden, nog steeds.

 

‘Het grootste geluk voor het grootst aantal mensen’, Jeremy Bentam (1784-1832) . Zijn doelstelling voor de economie. De mens kent twee meesters die het leven beheersen, pijn en genot. Tracht het eerste te vermijden en het tweede te bereiken. Zijn introductie van het utiliteitsprincipe voor economisch handelen. Het utilisme dat het geluk probeert uit te rekenen door alle mensen te controleren, te bewaken, te bestuderen, naar bevindingen te disciplineren, te corrigeren, te verbeteren. Geluk en pijn vertalen in geld genoteerd in kasboeken met balansen, die dan op winst moeten uitkomen. De totale transparantie als van de ronde gevangenis met alle open celdeuren gericht op de centrale alles overziende  hal, te overzien en te beheersen door maar een paar bewakers van de macht. De utopie van opvoeding en disciplinering van een samenleving om zoveel mogelijk pijn vermijden en geluk te verwerven. Die ontaardt in de nachtmerrie van ‘de grote baas ziet alles’, met niemand meer geheimen, camera’s kijken overal mee, internet weet alles van je. Dank zij de onstuimige opmars van wetenschappen en technieken tot op alle denkbare uitersten mogelijk.

Denken en bedenken dat constant dwingt tot filosoveren van wat daarmee te doen en na te laten. Met een mes kun je snijden en moorden, innovaties bouwen op én breken af.

 

In de antieke wereld was de mens - de man - geboren op z’n land en voorzien van vrouwen en slaven voor het werk met de nodige gereedschappen. Was een zichzelf voorziende, economische eenheid. Die eventuele overschotten verhandelde. De moderne economie maakt mannen en vrouwen tot onderdeel van organisaties voor de productie van al het gezamenlijk nodige. In deze organisaties, matrices met verbanden in vele richtingen, voegt de mens materiële middelen aan zich toe en wordt daaraan toegevoegd. Daarin is de mens zowel materieel verlengd als materiële verlenging van anderen. Met dan de beleving van materieel verlengd zijn of materiële verlenging.  Naar de mate waarin ook van het eigen belang wordt gediend of vooral dat van die anderen. Sociaal verantwoord werken en leuk verdienen in een goed gerund bedrijf of asociaal uitgebuit worden in een atelier. Het kapitalisme dat de mens maakt tot materiële verlenging van andermans bezit en beroofd van z’n de opbrengst van z’n arbeid. Het kapitalisme dat zorgt voor werk voor iedereen en dat steeds beter beloond.

 

Kapitalisme, het economisch systeem waarin met geld handel wordt bedreven en productie georganiseerd. Begonnen met de kooplieden, mensen met geld, die daarmee producten kochten van boeren en ambachtslieden, en transporten organiseerden naar markten. De zijderoute die de zijde uit China bracht naar Europa. De zeevaartnaties die met oorlogsschepen producten haalden uit het verre oosten. Ondernemers  die geld investeren in fabrieken voor industriële producties. In toenemende mate in middelen om ze te automatiseren en robotiseren. Het kapitalisme, dat dus in hoge mate heeft bijgedragen aan de welvaart en het welzijn van velen.

Maar ook tot private vermogens die geld onttrekken aan die kringloop van de ruilhandel, die verzanding in het veel te veel dat vooral geld met geld wil verdienen. Het feodalisme van het kapitalisme.

 

Modern ondernemen: - innovatie en design in op het product gespecialiseerde concentraties van kennis - presentatie en verkoop in worldtradecentra en op internet -  productie in daarop gespecialiseerde en goedkope regio’s - afrekenen in fiscaal gunstigste landen. Een ondernemen dat zich makkelijk onttrekt aan de regelgeving van naties, die ze zelf kan stellen. Met als enige inspraak die van afnemers. Via internet de hele wereld tot markt heeft. Dat bij succes kan leiden tot extreme winsten en daarmee grote individuele vermogens, buiten de nationale gemeenschappen die ze mogelijk maken. Een enorme stimulans voor de wereldeconomie, met volop kansen voor landen in ontwikkeling, die het willen maken. Maar ook met het probleem van het in de economische kringloop houden van dat teveel van enkelen.

 

Een ondernemen waarin landen een rol spelen door zich daarvoor aantrekkelijk te maken. Met gespecialiseerde expertise, innoverend vermogen door goed onderwijs, veilige havens bieden voor gemaakte rendementen. De naties die arbeid goedkoop houden en kinderarbeid tolereren. De globalisering met niet alleen positieve maar ook negatieve aspecten. Welvaartslanden die daarop reageren met beschermende maatregelen. Het eigen volk eerst en veilig ommuurd. Met als de juiste oplossing een rechtvaardige en eerlijke regeling met garanties door een internationale overheid.

Een ondernemen bij de gratie van innovatie en het vinden van markten. Werkgelegenheid gebaseerd op almaar groeiende economieën gericht op export. 

 

Crises bewezen het vrije marktprincipe als niet alleen de ideale oplossing, dat geregeld overheidsingrijpen mede noodzakelijk was om uit zo’n impasse te komen. De economie is niet zelfregulerend, het inzicht dat Maynard Keynes (1883 -1946) poneerde en tot op heden van kracht. Bij een dip neemt ook de werkloosheid enorm toe, daarmee de koopkracht af en komen bedrijven uit op verlies en daarmee faillissement. De uitzichtloze crisisjaren van de dertiger jaren van de vorige eeuw met z’n enorme werkloosheid. Toen bleek dat die onzichtbare hand van Adam Smith het liet afweten en solidariteit zich beperkte tot stempelen voor steun. In 2007 werd de rationeel statistische kans op een crisis berekend op eens in de1040  jaren.  Een jaar later werd bewezen dat economie geen natuurwetenschap is maar een morele wetenschap.

Om dergelijke stagnaties te doorbreken bepleitte Keyens investeringen in de publieke sector door de overheid met geleend geld. In betere tijden weer af te lossen. Werkloosheid met lage lonen komt bedrijven wel ten goede, maar niet de markten waarvoor ze produceren. Daardoor stagneren afzetten en blijven investeringen uit, implodeert het systeem. Investeringen van de overheid kunnen dat doorbreken met het scheppen van meer werkgelegenheid en zo creëren van koopkracht. Dus verlaging van belasting vooral als het slecht gaat, en daarvoor sparen als het goed gaat. Een beproefd recept voor ingrepen bij het falen van economieën. De New Deal van president Roosenvelt was naar een advies van Keynes. De Wereldbank en Het Internationaal Monetair Fonds zijn naar zijn verhaal.

 

Tot het door een al te overdadig ingrijpen van en ondersteunen door de overheid het toch weer mis ging. En fervente tegenstanders hiervan hun gelijk kregen. Met als voorman Freidrich von Hayek (1899 -1992) en volgelingen als Ayn Rand, Milton Friedman en Greenspan. De vrije markt zou en moest het weer helemaal moeten doen. Elk overheidsingrijpen was een misdaad tegen de samenleving. Belasting was diefstal. Opdat de zelfregulering van de hebzucht z’n heilzame werking kon bewijzen. Was wel in een periode waarin innovatief vermogen schier eindeloze perspectieven schetste, met chips, internet, DNA – engineering, en daarmee de economie een enorme oppepper gaf. Het neoliberalisme als ideologie, alle hulde voor generaal Pinochet die dat in Chili ging waarmaken, de instortende Oostbloklanden die falend overheidsdirigisme hadden bewezen. Het communisme als het eerste laboratorium voor een echte beproeving van een utopie. Gebaseerd op het noodwendig breken van eieren om een omelet te bakken, op adagium van het doel heiligt de middelen, het offeren van verdorven  oud voor gewaand beter. De ideologie van het neoliberalisme bewees zijn falen met de rekening van duizend miljard van de financiële crisis in 2008.

 

Milton Friedman (1912-2006), de voornaamste bepleiter van de vrije markt na de afgang van de Oost-Europese planeconomieën. Met ook weer dat van eieren moeten breken, een harde politiek van deregulering en privatisering. Inspiratie voor Ronald Reagan en Margaret Thatcher. Met ook aansprekende ideeën, zoals een budget voor onderwijs voor ieder kind. Wel alleen op particuliere scholen. Voor alle mensen met een inkomen beneden een bepaald niveau een negatieve belasting als basisinkomen. Onderstreping dat economische vrijheid ook leidt tot politieke vrijheid, dat geld gelukkig maakt en iedereen gelukkig dient te maken. Maar toch weer een utopie, die vele kwalijke middelen heiligde, zoals staatsinterventies om die waar te maken. Het daartoe opleiden van Chileense studenten en acties van de CIA in Chili tegen het socialisme van Allende. Schoktherapieën in de geest van Lenin en Stalin. Spinoza had drama’s als deze al voorspeld. ‘Fundamenteel geloof in een ideologie staat bestudering en beschouwing van de samenleving altijd in de weg’.

 

‘Ben bijzonder geschokt, kan het haast niet geloven. Er moet een fout zitten in onze overtuiging dat de vrije markt zichzelf beter reguleert dan enige overheid’.  De getuigenis van Alan Greenspan voor een commissie van het congres in 2008 naar aanleiding van de kredietcrisis. Greenspan, een bewonderaar en ondersteuner van de filosofie van Ayn Rand, die van het objectivisme en het fundament van het neoliberalisme in de VS. Naar het omgekeerde idee van Kant dat altruïsme een deugd is en zelfzucht een kwaad. ‘Door alle eeuwen heen zijn het de Atlassen, de elitaire vrije en creatieve geesten, die de lasten moeten torsen voor het overleven van de mensheid. Aan ons de taak ze daarvan te bevrijden, opdat ze vrij mogen zijn in waar ze goed in zijn’. Toch ook weer een verhaal van maakbaarheid van de maatschappij, nu door vrije marktmechanismen. En ook dan een totalitaire samenleving als die vrijheid totaal is,van een aantal Atlassen wordt.

 

De liberale maatschappij als de grote uitdager van de ideologieën van het communisme en het fascisme. Van vrije initiatieven en marktmechanismen die ze te dirigeren. In toenemende mate de basis van de mondiale economieën. In de vrije westerse met een accent mede op democratie en mensenrechten. De politieke visie die zich in 1989 met ‘The end of history’ van Francis Fukuyama (1952)als winnaar uitriep van de strijd met die concurrerende ideologieën. De mondiale zegetocht van het westers kapitalisme.

 

Op zich een wetenschappelijk technisch denkpatroon; volmaaktheid voor alles wat we rationeel beheersen. Het praktisch volmaakte product op eindwaarde, de eindsynthese van Hegel. Op weg naar einde van hun verhaal.  Bepaald door de natuurwetten en daartoe beperkt. God is natuur en daarmee uit. Spinoza.  Alles en iedereen naar een noodwendig natuurprincipe met wel eindeloos veel variaties, heel veel soorten vlinders , maar niet meer te evolueren.

De ontkenning van de mens als kantelpunt in die evolutie naar die natuurwetten. Van de autonome mens naar Kant met het vermogen tot de zuivere rede en daarmee bevrijd van die noodwendigheid van de natuurwetten. De mens als moment van bewustwording in en daarmee eigen zingeving aan die evolutie. De grondslag van het positief liberale gedachtegoed waarin is geen plaats voor een blauwdruk voor een heilstaat. Maar wel voor een steeds beter gebaseerd op meer weten en ervaren en daarnaar gezamenlijk moreel handelen. Gestoeld op vrijheid en transparantie, willen en in staat zijn tot innoveren en nemen van initiatieven, ook als het bestaande daarvoor moet wijken. Geen einde verhaal dus. En alles wat wel einde verhaal naar menselijke moraal, naar de zuivere rede van de autonome mens. Kant wordt gerekend onder de idealisten. De classificatie van ook veel liberalen.

 

Maar ook die van de realisten, die de autonome mens altijd zien als onderdeel van een groep en daarmee naar diens cultuur, tradities, instituties, riten, naar wat men wel en niet verteld krijgt. Friedrich August Hayek (1899- 1992).  De opkomst en ondergang van het communisme maakte hem tot een vurig bepleiter van het liberalisme, de vrije samenleving, die hij in zijn jeugd in het multiculturele Wenen had beleefd en leren waarderen. In 1931 vluchtte hij voor het fascisme naar Engeland, voor het gevaar van een soort kapitalistisch socialisme. ‘Socialisme, de weg naar horigheid, het van nature unieke en daarmee altijd anders zijn van mensen dwingen tot gelijk zijn’. Sociale politiek en geleide economieën die persoonlijke vrijheden onderdrukten, sociale rechtvaardigheid die automatisch leidde tot discriminatie en privileges. Tot samenzweringen van georganiseerde belangen met politici gebakken op hun pluche. ‘Daarom de maatschap baseren op de daarin aanwezige spontane zelfregulering, maar met wel een democratisch overeengekomen rechtssysteem’. ‘Democratie als grondslag van samenlevingen en het marktmechanisme als de spil van de economie. Die immers producties volmaakt afstemmen op wat mensen willen en de prijs laten bepalen naar wat de markt er voor over heeft’. Een mechanisme dat zo mede beslist over de waarde van vakbekwaamheid, over wat de arbeid van mensen waard is.

 

Het idee van de zuivere rede, het rationalisme, als middel om te komen tot die afstemming, om de natuurlijke instincten te beheersing; dat zag hij als de fatale hoogmoed van veel denkers in zijn tijd. ‘Ieders werkelijkheid ent zich op de culturele verworvenheid van de samenleving, de klasse waarvan men deel uit maakt’. Particulier bezit maakte mensen vrij, verloste de mens van de druk en dwang van zo’n groep.

 

Privé bezit dat tevens leidde tot groepsvervorming en daarmee tot groepsdwang, het soort zoekt soort, tot democratie van het unieke belang met het korte termijn denken. Bas van Havel, hoogleraar sociale en economische geschiedenis in een NRC van oktober 2016. ‘De vrije markt op weg naar z’n ondergang’. Over de naoorlogse vrij grote gelijkheid. Waarvan weinig is overgebleven en waardoor een groot deel van de bevolking z’n politieke en economische vrijheid is kwijtgeraakt. Het ‘a priori’ van het marktmechanisme als enig legitiem middel om de economie te ordenen. Zonder enig bewijs de grondslag van de Europese Unie. Die iedere concurrentiebeperking verbiedt en eist al het coöperatieve te verkopen aan de vrije markt. Waardoor veel familiebedrijven en boerenbezit zullen verdwijnen. Een vrije markt wel voor producten en arbeid maar niet voor grond, onroerend goed, kapitaal. De middelen door de profiterende elites steeds meer benut als investering en belegging, opgepotte rijdom die zich onttrekt aan de vrije handel en vooral uit is om geld met geld te verdienen. Een elite met daardoor ook steeds meer economische en politieke macht, die media opkopen en daarmee de publieke opinie. De elite in Spanje die na de ontdekking van Amerika rijk werd van het goud en zilver en de lokale economie liet verpauperen. In de zestiende eeuw in Nederland toen rijke stedelingen polders drooglegden en gronden aankochten om te verpachtten. Hun te veel geld renderend maakten met kredieten, waardoor ook de economie stagneerde, de reële lonen van arbeiders zelfs lager waren dan in de twaalfde eeuw. Het sinds de jaren 60 stagneren van de lonen in de VS en de vermogensongelijkheid inmiddels een record. Het verhaal van Piketty. In Nederland de loonsverhogingen op nul, de pensionen omlaag, de beloningen aan de top naar almaar extremer. De extreem rijke clans in olielanden die hun onderdanen in toom houden met fundamentalistische religies. ‘We staan voor een kantelpunt in de economie en aan de oplossing daarvan zal de nu nog profiterende elite niet meewerken’. De aantasting van de democratie door populisme gebaseerd op de onrust en de angst in samenlevingen. Het overal inmiddels andere geluid en de kantelingen in de democratieën.

 

De zuivere rede vertroebeld door angsten en onzekerheden voor overleven. Het maatschappelijk vallen, net als de appel, noodwendig. Terwijl er mogelijkheden zijn dat te vermijden, we bijvoorbeeld kunnen vliegen, dank zij ons vermogen tot nadenken. Dus ook een rechtvaardige politiek kunnen bedenken met de juiste moraal. Rechtvaardigheid die daarbij niet alleen te maken heeft met de individuele mens maar ook met de samenleving, met de claims van mensen en op de mens. Een rechtmatige verdeling van de verworvenheden van een samenleving, een eerlijke vererving daarvan over de generaties heen. De landen waarin de opbrengsten van delfstoffen gezamenlijk zijn, bezit steeds meer een recht is op gebruik onder bepaalde voorwaarden, de voornaamste verdiensten worden verkregen door arbeid.  

 

Het rationalisme wel zien te benaderen, Karl Popper (1902-1994).  Geboren in Wenen en waarnemer van veel ideologisch fundamenteel denken aldaar. Daarbij door kreeg dat al die verhalen, dat alle waarheden te falsificeren waren. De maatschappij moet altijd open staan voor nieuwe waarheden, ideeen, innovaties. ‘The open society’. Alle kennis is voorlopig. Elke theorie is een trial die kan leiden tot error, op te lossen met een nieuwe trial. Het verhaal van Hegels these, antithese, maar nu zonder een finale synthese. Er bestaan geen ultieme waarheden, geen onfeilbare autoriteiten,.  Politiek is vooral een zaak van problemen stellen en oplossen met die methode van ‘trial and error’. Nieuw beleid uitproberen en op resultaten beoordelen, en zo zien te komen tot progressie. Niet om mensen steeds gelukkiger te maken maar om bestaand ongeluk te verkleinen. Dit lukt alleen in een open democratische samenleving. Is altijd een proces van geleidelijkheid en met vallen en weer opstaan. De tirannie van meerderheden belet dat weer opstaan, revoluties vernietigen het reeds bereikte, oorlogen betekenen totale kaalslag. De obsessie voor het incidentele en de negatie van het continue.

 

In dit proces heeft de overheid een belangrijke functie. Een laissez faire kapitalisme leidt tot grote ongelijkheid en dus problemen die om een oplossing vragen. Vrijheid van markten en initiatieven zijn alleen mogelijk als overheden die vrijheid regelen en garanderen. Unieke belangen kunnen oplossingen in de weg staan. Vervanging van kolen door aardgas maakte overheidsingrijpen gewenst’. Van het gas af eveneens. De politiek van met een zich geleidelijk ontwikkelend verhaal, maar met soms radicale uitkomsten. Niet te voorspellen en daarom een verwerping van de onverbiddelijke wetten van Plato, Hegel, Marx, dat de geschiedenis een plot heeft en eens eindig is. Met optimistische perspectieven, niet die van een heilstaat, maar wel van steeds beter en in een permanente toestand van kritiek.

 

In dit verhaal van Popper blijven wel onderbelicht de sociaal economische omstandigheden, die voor mensen zowel positief als negatief kunnen zijn. Hetgeen leidt tot het prevaleren van unieke belangen bij het oplossen van problemen en daarmee tot conservatisme. Het hele rijke dat zorgeloos leeft naast het absoluut arme, daardoor overgeleverd aan criminaliteit, het nationalisme van eigen volk eerst. Maar wel een duidelijk en eerlijk verhaal, wars van duistere diepzinnigheid, meer mentaliteit dan ideologie, en altijd bereid tot discussie.

 

Een samenleving moet niet alleen rechtvaardig zijn maar ook eerlijk. John Rawls (1921- 2002) Die niet funderen op de natuurwetten die mens bepalen, z’n genen en wat die willen, maar op Kants zuivere rede van de autonome mens, de mens met als ethiek autonomie en welzijn voor iedereen. De herleving van het sociaal contract denken, in de VS het liberalisme, in Europa de sociaal democratie. De mens naar z’n natuur is oneerlijk bedeeld, de mens naar z’n geboorte eveneens. De politiek die daarvoor kiest, die dat ziet als een natuurlijk gegeven, als naar de wil van de schepping of hogere machten, introduceert een economie die alleen de sterke en slimme mensen honoreert, rijken zorgeloos laat leven naast verpaupering. Rawls kiest voor een politiek die iedereen het recht geeft op autonoom zich zelf zijn naar eigen vrije rede en aanleg. Optimale gevarieerd dus, maar onder voorwaarde dat die autonomie mede die van alle anderen ten goede komt, dat deze ongelijkheid tevens uitpakt in het voordeel van de minder bedeelden.  Het in Nederland betalen voor de verzorgingsstaat, iedereen naar inkomen, mogelijk zijn dank zij die staat. De chirurg mag rijk worden van medische pech van anderen door die kosten samen te verzekeren. Onderwijs tot op het hoogste niveau die ieders talenten optimale kansen geeft. De Mozarts, Einsteins in de samenleving iet verloren laten   gaan. Die dus niet naar de natuur maar naar de cultuur waarvoor ratio en rede democratisch kiezen.

Rechtvaardigheid en eerlijkheid zijn niet te scheiden. Talenten en plek van het geboortenest zijn immers niet eerlijk verdiend, mogen dus geen morele gevolgen hebben, de rechtvaardigheid van een maatschappij bepalen. ‘Leg bij de bepaling van het sociale contract een sluier van onwetendheid over de persoonlijke willekeur van het lot, maakt dat zo neutraal en ten dienste van rechtvaardigheid.’ Ter compensatie van de natuurlijke desinteresse vanuit ieders eigenbelang, ter erkenning van een basiswaarde voor iedereen in de willekeur van het leven, afwijzing van het oneerlijke van de natuur vanuit de menselijk essentie, z’n vermogen tot zuivere rede.

 

Actuele culturen zijn niet buiten beschouwing te nemen bij die beoordeling van rechtvaardig en eerlijk. Michael Sanders, hoogleraar Harvard university. Per land hebben die ieder hun eigen fase in een ontwikkeling. Het liberaal westers denken waaraan andere delen van de wereld zich niet herkennen, geen boodschap hebben. Westerse mensenrechten als universeel verklaren, westerse hoogmoed!? Hoe krijgen we die anders universeel, voor de hele wereld op één noemer?  En is dat wel mogelijk met de mens naar vele groepen, naties. Maar alle wel naar één DNA, dus één soort. Naties die wereldwijd streven naar consensus, zeker economisch  gezien de grote voordelen daarvan. De vloed van containers en cruisers over de wereldzeeën.

 

Wereldbeschouwingen zijn de expressie van gevoelens. Max Weber (1864-1920).  Mensen handelen nooit waardevrij, strikt vanuit een zuivere rede. Waarden zijn mede ontleend aan persoonlijk geloven en beleven, tradities, religies, emoties. Gelukkig maar. want een leven alleen naar ratio en rede maakt kent geen geluk. Mens zijn is ´ik denk en dat ben ik´. Maar we zijn ook een diersoort.  

 

Terug naar het middelpunt van het heelal, voor iedereen het individuele ik. ‘Individuen hebben hun rechten en niets en niemand mag daar inbreuk op maken.’ Robert Nozick  (1938 ). Het individu is volledig eigenaar van zichzelf en van wat het daaraan weet toe te voegen. Omdat dit recht individueel moeilijk te garanderen is vraagt het altijd om een contract met anderen om dit samen te doen. Beperkt, want alleen om dit recht te handhaven, persoonlijk eigendommen te verdedigen, ieders autonomie te beschermen. Politiek dus een minimale staat. Meer overheid willen leidt automatisch tot dwang. Belasting laat je werken voor anderen en is dan ook een vorm van slavernij. Een sociaal rechtvaardig politiek bestel dat bepaalt onder welke voorwaarden iets algemeens persoonlijk eigendom is, grondstoffen, landbouwgronden, hoe eigendom van eigenaar kan veranderen.  Dat corrigeert als aan deze regels niet wordt voldaan. Naar dit principe wordt de welvaart rechtvaardig verdeelt, krijgt iedereen naar eigen waarde en inzet, naar eigen betekenis in dat middelpunt.

Mensen laten kiezen voor een beschermingsconstructie die ze persoonlijk het best past en het minst kost. De macht over het staatsbestel door het meest dominante, de rijksten. Bevordering van enclaves, compounds, waarin die zich veilig weten. Vrijheid voor hen die het allemaal zelf kunnen regelen, hun eigen fort weten waar te maken. Dit bestel wel op legitieme basis en democratisch. Dat acties van hen die buiten de boot vallen, die zich niet weten te beschermen, moet kunnen verbieden en bestrijden. ‘De Mexicanen gaan zelf de muur betalen.’

De minimale staat gebaseerd op individueel natuurrecht, als eens op de steppen in de oerbossen. Met nauwelijks plichten voor het gemeenschappelijke, commune dat dit individuele voortbrengt.

De landen waarin mensen zich maximaal menen te moeten bewapenen, zowel om zich te verdedigen als voor crimineel overleven. De jagende mens uitgesloten van het eens gemene land, die door honger gedreven gaat stropen en moet belanden aan de galg. Het gevangeniswezen als leuk renderende private onderneming. Landen waarin openbare voorzieningen verloederen door gebrek aan onderhouden. De staten naar fundamentele religies die dit natuurrecht, vooral voor elites, als van hoger hand verklaren en zo buiten discussie stellen. De opmars van muren die welvaart en welzijn scheiden van verpaupering in sloppenwijken. Nozick zag zijn verhaal vooral als een gedachte-experiment. Velen die in zo’n veilige enclave zaten als het ware geloof.

 

‘De mens is volledig eigenaar wat die aan zich weet toe te voegen. Nozick.’  ‘Alles wat de mens met arbeid ontrekt aan z’n natuurlijke toestand wordt persoonlijk eigendom’. John Locke. Al het gemaakt materiële is naar beide stellingen dus eigendom van de arbeid die daaraan heeft bijgedragen en in de mate daarvan. In moderne samenleving met alle werkenden daarbij betrokken, die we gezamenlijk opbouwen en in stand houden, dus redelijk gelijkmatig over iedereen te verdelen.

Kapitalisme oogst de opbrengst van arbeid en kapitaal, productiemiddelen, vastgoed. Naar beide stellingen is ook dit kapitaal dus een gemene zaak. Door verkeerd overheidsbeleid, denk aan het oorlogskapitalisme, gelegaliseerde onteigening, in verkeerde handen is geraakt, geprivatiseerd door enkelen. Aan een beter overheidsbeleid om dit onrecht te herstellen, iedereen kapitalist te maken, naar persoonlijke verdienste en door eerlijke verdeling van de door al gemaakte ontstane erfenis over de generaties heen.

 

De liberalen met alleen oog voor het eerste, prediken een negatieve vrijheid, die van het behoud van verkregen welvaart. Introduceren het conservatisme dat die evolutie door de mens heen blokkeert. Die vereist een positieve vrijheid, een voortdurende bezinning op problemen en nieuwe mogelijkheden, en zo nodig radicaal andere paradigma.

Een gelijke startpositie voor iedere burger, burgerrechten die zorgen voor een gemeenschappelijke vloer , hoe hoger hoe beter. In die zin algemene gelijkheid voor iedereen tot zelfontplooiing en daarmee naar optimale ongelijkheid door de individuele verschillen. In veel welvaartslanden gerealiseerd met de sociale verzorgingsstaat. Het recht op scholing niet vertalen in een gelijke scholing maar naar persoonlijke aanleg en ambities. Geen nivellering van sociale klassen, vaak de broedplaatsen van bijzondere talenten.

Ongelijkheid is ook rechtvaardig en voor algemene welvaart en welzijn zelfs van wezenlijk belang, voor het pluralistisch culturele van een samenleving noodzakelijk. Laat dat dan ook leuk verdienen. Met als plafond wat leidt tot zinloos uiterlijk vertoon. Met belastingen te stellen. Daaronder zo laag mogelijke belasting op inkomens en zo hoog mogelijke op erfenissen. Daarmee de erfenis over de generaties heen zo eerlijk mogelijk verdelen. Maar ook niet door staten laten versjoemelen.

Verschillen in bezit en inkomen stimuleren de samenleving, bevorderen die evolutie door ons heen, leiden tot veel vernieuwingen. Ze bieden mensen hoop, mits hun uitgangsposities ze die laat waar maken. De landen waar iedereen het kan maken. Ze houden de samenleving open in de geest van Popper, bieden kansen voor nieuwe perspectieven, veranderen eigendomsverhoudingen en gezagsverhoudingen.

Die ongetwijfeld dan leiden tot conflicten met liberale doelstellingen en dus moeten worden opgelost met het liberalisme van de ‘positieve vrijheid.

 

Komt al ons politiek streven eens uit op één grote harmonieuze alomvattende rationele orde, waarin die politiek slechts een deze orde onderhoudende rationeel technische rol heeft? Heeft de schepping dat voor ons in petto? Een platonische visie op de toekomst en te realiseren door een op dat doel gerichte politiek. In de geest van die evolutie door ons heen van het rationele die uitkomt op praktisch volmaakte eindwaarden. De maatschappij die dan klaar is.

 

Een ongerijmde van verhaal volgens Isaiah Berlin (1909-1987). Een vrije samenleving is pluralistisch, daarin mag en blijft iedereen altijd zelf beslissen over z’n doen en laten, over eigen zin van het verkregen materiële. De middelen voor onze materiële verlenging mogen dan wel af zijn, wat de autonome mens daarmee doet blijft altijd uniek en daarmee een verrassing. Voor wie schilderen een zin van leven is zijn verf en penselen praktisch volmaakt beschikbaar. Maar het daarmee geschilderde, dat zal tot aan het einde onzer tijd verrassend uniek zijn. 

 

De menselijke soort naar alleen z’n genen komt uit op een eindwaarde als van de andere diersoorten. Z’n vermogen tot zuivere rede sluit daarop geënt bevrijdt ze van die noodwendigheid.  Door een evolutie van het materiële daardoor heen . resulterend in het materiële waarwee die soort zich materieel verlengt. Dank zei ‘we zijn ons brein’. Dick Frans Swaab (1944). Het stoffelijk brein waarin ons zelfbewustzijn, de beleving van ‘ik denk en dat ben ik’, onze immaterieel ‘er zijn’ oplicht.  Dat dooft als dit stoffelijke brein tijdelijk of definitief wordt uitgeschakeld.

Miljoenen jaren oude fossielen van de eerste levensvormen tonen al iets van een brein, een plek voor een centraal zenuwcentrum, kennelijk bedoeld om te kunnen  reageren op waarnemingen van de buitenwereld. Bij ons inmiddels met zo’n miljard zenuwcellen. Met daarin onze aanleg, voorprogrammering  naar de genen en de mogelijkheid tot verdere opslag, programmering met verhalen die ons met ‘ik denk en dat ben ik’ tot wat we vinden ons mens zijn.  Een kind dat zo na een paar jaar zichzelf ontdekt. Blijft die programmering uit, is incidenteel gebeurd, dan blijft ook dat mens zijn uit, ontwikkelen de hersenen zich niet en rest alleen iets naar de genen. Mens zijn dat dan ook is naar de cultuur en kwaliteit van ieders opvoeding, scholing, levens ervaring. Beïnvloed door ieders levensstijl. De oorzaak van grote verschillen in dat mens zijn. Die zich maatschappelijk vertalen soort zoekt soort. Van ook het afwijkende van het actueel geachte normale, zowel in positieve als in negatieve zin. Het geniale en het erfelijk belast zijn met gebreken.

Waardoor ieder mens in naar z´n denken en daarmee naar z´n taal met worden die duiden, dat denken mogelijk maken. Daarin altijd zowel uniek is als naar de cultuur van de eigen kring. Mensen daadoor enorm kunnen verschillen en moeite hebben elkaar te begrijpen. Dat mens zijn zich ook blijft evolueren. Wij heel anders denken dan vroeger en de toekomstige mens weer anders  dan wij.

Een mens altijd geënt op de genetische mens. Die bepalend is voor onze beleving van dat mens zijn. Waardoor we gevoelens en daarmee ook die beleving hebben. Waardoor alles wat we aan ons toevoegen zin en nut heeft.  

‘Er zijn’ alleen naar de zuivere rede: is als kunstmatige intelligentie, de robot. Met als eindsynthese overbodig, immers niets te beleven, verspilling van energie en dus uit en af zetten.

Computers krijgen geen ziel met een vrije wil, zijn niet geënt op iets met gevoelens. Met dan de vraag of onze vrije wil in feite slechts een illusie is. De rechter helft van onze hersenen die automatisch op waarnemingen reageren en de linker die paar seconden later een daarbij logisch passende verklaring bedenkt. Een weten gebaseerd op mensen waarbij de verbinding tussen beide helften ontbreekt. Hersenscans die seksuele geaardheid, de mate van empathie, vermogen tot beheersing meten. Lezen van onze aanleg en eigenschappen in ons DNA. De basis voor genetische modificatie. In een wereld waarin al het mogelijke moet mogen. Honderden jaren gezond willen leven, superintelligenties kweken, een enkele reis Mars. Moet allemaal mogen.

 

‘Filosoferen is verworden tot diepzeeduiken in het duister van de oceaan van al het door de tijden heen geschrevene, het in vele verledens tastten naar waarheden om in te kunnen geloven. We leven in een betekenisloze hyperwerkelijkheid’.  Jean Baudrillard. ‘Alles kan en alles mag waar zijn en we zijn van elke moraal bevrijd’. Er zijn geen taboes meer, er is alleen nog het feest van opwindende leegte, de hel van almaar hetzelfde, van weer een Kerstmis, Pasen, koopzondag. De mens die z´n identiteit ontleent aan de reclame voor merken, mode, politiek.

Wat is nog de echtheid van de woorden waarmee we denken, die de wereld duiden, waarmee we ons zelf verantwoorden, een eigen werkelijkheid over de echte projecteren? Inmiddels naar de vele media, de zenders waaruit we vrij mogen kiezen, het internet waarop we onszelf etaleren. Met antwoorden vaak lijnrecht tegenover elkaar en daarmee naar ieders wens. Bewijs maar dat mijn waarheden niet deugen en die van jou wel. Thesen die nergens meer aan te linken zijn, daarom ook niet te bewijzen zijn, maar eveneens dat ze niet waar zijn, en dus best wel eens waar kunnen zijn. De overal opduikende eenhoorns van Parmenides, vliegende schotels, kwalijke straling, geestelijke aureolen, homeopathie, superfood, genezend neushoornhoorn.  Vluchten uit de boze buitenwereld in sprookjes en bedrog van de spektakelmaatschappij, eigen werelden van schone klaterschijn, zelf te scheppen, om te verbieden of te gebieden, wel of geen kernenergie, genetische modificaties, abortus, de pil van Drion.

 

In die diepdonkere diepzee van woorden ze lukraak grijpen en rijgen tot zinnen zonder zin. De Alan Sokal affaire, Alan Sokal (1955) die een nepartikel met alleen zinloze beschouwingen opstuurde naar een gerenommeerd academische tijdschrift, dat gepubliceerd kreeg en met vervolgens veel internationale aandacht en waardering. De filosofen die vinden dat je ze meerdere keren moet lezen wil je ze kunnen begrijpen. Lege codes die circuleren in een systeem van betekenisloosheid.

Religies die met absolute thesen de autonome mens verbieden, die de evolutie door ons in de weg staan, terug willen in een geïdealiseerd verleden, door zich in de politiek te nestelen. Die geen elke vorm van anders geloven tolereren, democratie verbieden. Middel bij uitstek om eigen waarheden, macht, posities buiten discussie te stellen, door ze strikt bij de gratie van hogere machten te verklaren. De fundamentalistische varianten op geloven in landen om dominante minderheden aan de macht te houden. Met inmiddels internationale uitstraling. Die religies niet te verwijten maar deze dictators.

De algemene onzekerheid door de vele verhalen die ieder hun eigen gelijk opeisen. De opwarming van de aarde dat niet waar mag zijn, religies die wetenschappelijke uitkomsten ontkennen, zo nodig met geweld te bestrijden. De vele onbewezen thesen die zich als waarheid of heil stellen. In een wereld steeds meer afhankelijk van het kunnen lezen en beoordelen van verhalen en daarmee van goed onderwijs, van het al of niet hebben van Bildung.

Beeldende kunstvormen die mee liften met die extase van miscommunicatie,  die aansluiting zoeken op z’n hyperwerkelijkheden. De kunst als teken van z’n tijd. Willem Elias (1950). De kunst om de eigen tijd beter te begrijpen en daarin te leren leven. Die even ernstig te nemen als wetenschap en religie. De mens leren kennen door het lezen van onze romanciers. De kunst die elke tijd z’n spiegel voor houdt.

De kunsten die elke tijd z’n signatuur geeft en daarmee kenmerkt, die het wezen van elk tijdperk onthult. Het design van de vele verledens , het heden en de toekomst.

 

‘Alle geschreven zinnen, de atomen van de verhalen van ons wereldbeeld, zijn naar de regimes van de ieder mens aangeboren talen’. Avram Noam Chomsky (1928) Het gedrag van de mens is biologisch te verklaren, is naar de taal van geboorte. Een taal waarin iedereen wel vrij kan duiken naar woorden voor de eigen zingeving aan z’n leven. ‘De mens heeft een wil en hoeft zich niet te schikken’. Chomsky schreef zeer kritisch over de Amerikaanse politiek.

Taalkunde, de grondstof zoeken en delven voor ons denken, is een natuurwetenschap en niet een sociale of toegepaste, is onderdeel van de biologie. Aan de wetenschappen te verklaren hoe dat taalvermogen in de mens werkt, hoe die zich daarin manifesteert, en dus niet hoe die zelf tot uiting komt. De onderscheiding van de mens in een intern deel en de externe verschijning.  Het universele van alle mens ligt dan besloten in het taalvermogen van ons DNA. Het universele verhaal voor ons mens zijn, via die evolutie door ons heen op weg naar een universele wereldorde. Die dus is naar de code van de menselijke  soort. Een positief antwoord met wel de vraag van al het negatieve vanuit ons DNA door vele anderen geschetst.

 

EW kwadraat.

 

Verlichting verloste de wetenschappen van z’n ketenen en ontketende de evolutie van het materiële door de mens heen, naar wat ze openbaarden.  De theoretische weenschappen de algemeen geldende  principes. Die technisch toegepast het voor ons praktisch bruikbare daarvan opleveren. Wat we willen en ons geld waard vinden. De theoretische daarbij uitkomend op steeds vager vermoedens over de echte wereld, de relativiteit van wat we ons daarvan verbeelden. Het toegepast wetenschappelijke met de problematiek van al dat mogelijke te moeten mogen of niet en wat dan wel.

De mens in toenemende mate een eenheid van z’n nature eigene en het daaraan toegevoegde materie. Uitwendig met middelen als gereedschappen en inwendig met de elektronen van de programmeringen van ons brein. Materiële verlengingen die ieders mens maken naar genen en verhalen.

 

Een evolutie van het materiële die tendeert naar vervolmaking. Naar wat de natuurwetten mogelijk maken. Dus beperkt tot de daarin besloten principes en hoe daarop valt te variëren. Het principe van atomen, elektronen rond een kern. Variatie met het aantal rond die kern. Het aantal natuurlijke elementen dat de beperking aangeeft. Het DNA, het principe voor codering van leven naar één principe, waarop de evolutie naar behoefte varieert. Het principe van een centraal zenuwcentrum, voor iedere diersoort anders geprogrammeerd. De producten die wij maken naar hun principes en waarop we met design variëren.

 

Met de meeste principes wetenschappelijk onderkend is innovatie steeds meer een daarop zoeken en vinden van variaties en combinaties. Het natuurlijke dat we met die kennis steeds meer transformeren in het culturele. De actuele uitdaging die in balans te brengen en te houden met wat ons ecosysteem aan kan. De problematiek van z´n invloeden op het klimaat, de natuur met onze voorfamilies. 

Daarbij kennen wetenschappen en technieken geen moraal, moet die van filosofen komen, van verhalen hoe politiek met hun waarheden om te gaan. Met vervolmaking als bittere noodzaak voor ons verder voortbestaan. Vervolmaking van onze materiële verlenging. Dat op vrije markten tendeert dat naar een uiterste in ascese, het actueel uiterst mogelijke, maar wel beperkt tot wat de markt wil en kan betalen. Kwaliteit als voorwaarde voor overleven van bedrijven. De vele producten die we inmiddels als praktisch volmaakt beleven.

Een vervolmaking naar het verhaal van Hegel. Die uitkomt op zijn eindsynthese, op eindwaarden, EW. Op producten die nauwelijks nog te innoveren zijn, niet meer verouderen en dan op vrije markten zo lang mogelijk moeten meegaan. Te realiseren met kwaliteit die ze eeuwigheidswaarde EW geeft. Voor lange tijd met kringlopen zinvol bruikbaar. Producten met EW kwadraat. Willem Semeins (1925). Die daarmee een erfenis creëren over meerdere generaties heen.

 

Vervolmaking tot op eindwaarden met eeuwigheidswaarde.  Die resulteert in een economie van ‘alles al hebben’, eens vooral bezitten. Het maken en consumeren transformeren in bezitten en onderhouden. De financiële  kringloop verlegt van geld verdienen met werken naar aandeel hebben in de rendementen van bezit.

Producerend bezit dat eveneens uit is op EW kwadraat. Het in bedrijven steeds langer mee laten gaan van z’n middelen van productie. Op de vrije markt alleen nog in te zetten voor de kosten van beheer en onderhoud. En gecombineerd met technologieën die werken overbodig maken, met

automaten, robots die het werk overnemen. Die werken beperken tot wat die nog niet kunnen. Waarvoor menselijke intelligentie onontbeerlijk blijft. Doelstellend beheer en onderhouden van een steeds meer autonoom functionerende economie.

 

De woning met EW kwadraat die de kosten van wonen beperken tot beheer en onderhoud. Met kwaliteit tot een minimum te beperken. Die wonen dus heel goedkoop maakt. Als ze je eigendom is en niet met een hypotheek van een ander. Je diens katvanger bent, die moet zorgen voor dat beheer en onderhoud, waardevermindering incasseert en daarvoor moet betalen.    

Sociale woningbouw met EW kwadraat die op langere termijn, als de financiering is afbetaald, uitkomt op steeds lagere huren. Tenzij de overheid dit bezit claimt en een deel van die huren opeist. Een derde inmiddels. Sociale woningbouw ontwikkeld tot een nationaal woningbezit met EW kwadraat. Dat wonen voor iedereen goedkoop maakt en daarmee leidt tot een basisinkomen. Niet gebaseerd op belastingen maar op gemeenschappelijk bezit. Dat met voldoende aanbod op een vrije markt particulier bezit van woningen concurrentie aan doet. Ook dat dwingt tot huren in overeenstemming met hun EW kwadraat waarde, z’n technische en kwalitatieve waarde. Voor een groot deel van het huidige bestand van woningen nauwelijks EW kwadraat. Een concurrentie die dan ook een einde maakt aan grof geld verdienen met belegging in die steden. Met huren en koopsommen die inmiddels door gewone verdieners niet meer te betalen zijn. Die de volgende zeepbel zal zijn. De eigen woning aan het collectief kunnen verkopen om het daarin belegd geld vrij te maken. Iedereen laten leven naar wat die met arbeid aan bezit weet te verwerven.

EW kwadraat voor bedrijven als voorwaarde dus voor overleven.  De financiële wereld die probeert op te kopen. Veel bedrijven die werken voor de huur van hun bedrijfsmiddelen . De winkelketens die na verkoop van hun panden onder gaan aan te hoge huren. Mogelijk als daarmee monopolies zijn te realiseren en zo concurrentie op de vrije markt uit te schakelen.

 

EW kwadraat dat uiteindelijk resulteert in een kringloopeconomie. Behoud en hergebruik van het gemaakte. Het winkelcentrum met vooral kringloopwinkels, werkplekken voor onderhoud en reparatie, gekoppeld aan kringloopfabrieken. Producten met een EW kwadraat keur. Die te maken en dus te demontere zijn. De onderdelen ervan gestandaardiseerd, te gebruiken voor andere producten. De meubelmaker die werkt met oud hout. Het atelier gespecialiseerd in verwerking van nog bruikbare onderdelen. Dat werkgelegenheid verlegt van maken naar onderhoud, dienstverlening, zorg. Voornamelijk lokaal en in combinatie met internationale toelevering. De auto steeds meer dicht bij z’n markt geproduceerd met onderdelen van overal  vandaan. Duurzame kleding van materialen van daarop gespecialiseerde bedrijven.

Een economie die resulteert in een steeds duurzame bezit. Een basisbezit waarop me arbeid steeds minder hoeft te worden verdiend. Vooral de ouder wordende mens. Die daardoor met minder arbeid steeds langer economisch kan overleven. Arbeid zich ook gaat verleggen naar creatief bezig zijn, naar werken dat zin geeft aan ambities en verworden talenten.   

Met als stip op de horizon voor de politiek deze duurzaamheid als basis voor iedereen. Het gemonopoliseerd bezit van enkelen nu vooral duur te huur. Oud geld dat de economie domineert.  

 

EW kwadraat dat optimaal functioneer bij volledige concurrentei op die vrije markt. Dat dan ook het geld met geld verdienen elimineert. Niet door het te verbieden, als eens de kerk deed, maar door die competitie op de markt. Die dan vanzelf monopolies elimineert, de voorwaarde voor het maken van geld met geld. De internationaal lage rende die dan aangeeft dat dit mechanisme goed werkt. De te hoge prijzen voor het stedelijk onroerend goed dat het daar goed mis mee gaat. Te repareren met het introduceren van concurrentie, bijvoorbeeld met een nationaal bezit van voldoende woningen.

 

De motor van iedere welvaart, het kapitalisme, inmiddels wereldwijd

beschouwd, geaccepteerd als winnaar. Geld dat handel mogelijk maakt. dat geïnvesteerd in productiemiddelen werkgelegenheid schept, arbeid lichter maakt, deels zelfs overneemt. Kapitaal dat zo geld verdient voor de kapitalist. Met de actuele problematiek dat vooral heel veel geld overmatig verdient. Het verhaal van Piketty. Met daarnaast de verdeling van kapitaal over steeds meer mensen met beleggings- en pensioenfondsen.

Met als uitgangspunt het private bezit, eens ingeleid met de privatisering het gemene, commune. In Engeland de ‘commens’ waarop schapen beter rendeerden dan mensen. Kapitaal dat zich de industrie toe-eigende en de arbeid van de legers van bezitsloze families, ontstaan door die privatisering.

 

Met als oplossing het herstel van het commune. Onder andere te realisering met concurrentie van het commune op de vrije markt. Het gezamenlijk coöperatieve dat kapitaal organiseert en investeert in EW kwadraat.

In de verstopte steden plek voor wonen realiseren met publieke structuren voor hoog wonen. De commune ruimte daarmee bouwrijp maken en voorzien van de nodige liften, kabels, leidingen. Elke verdieping een eigen buurt, kleine wijk. Door de tijden heen steeds weer met andere woonvormen in te vullen. Commune structuren die met EW kwadraat een nationaal bezit van woningen uiterst concurrerend maken.

Openbare structuren voor verticale landbouw in de grote steden. Met zonnepanelen voor ledlicht, aardwarmte voor verwarming. Die de boer weer dicht bij z’n klanten brengt, de nu het meest verdienende tussenhandel uitschakelt.

Herstructurering van het stedelijke vanuit het commune, zoals lopen. De stad primair ingericht voor de lopende mens. Zo nodig met mechanische middelen te versterken. Liften, roltrappen, fietsen. Een kwartier lopen, een kwartier mechanisch versterkt en zijn waar je dagelijks heen gaat. Commune opslag voor het nu straten verstoppend blik. Dat dan gezamenlijk bezitten en gebruiken een stuk goedkoper is. Een transitie in veel steden volop aan de orde is. In Medellin en kabelbaan die sloppenwijken verbindt met het stadscentra. De metro die noord van Amsterdam verbindt met zuid. Straten, pleinen, parken voor alleen lopen en fietsen. Openbaar bezit van iedereen, met belastingsgeld samen betaald, dus vrij van claims van privaat kapitaal, en met EW kwadraat voor de prijs van goedkoop beheer en onderhoud.  

Bezinning op een nieuw paradigma voor dit eens ‘alles al hebben’, met die potentie van een duurzame erfenis over de generaties heen. In de moderne industrielanden met steeds meer het karakter van gezamenlijk gerealiseerd. En daarom ook gezamenlijk te bezitten en te vererven. Te bevorderen door gezamenlijk, coöperatief ondernemen op die vrije markt. Transparant georganiseerd, als een bedrijf met een directie. Met een toezicht houdende commissariaat, benoemd door de aandeelhouders, iedere Nederlander één aandeel. Uitbreiding van de stem van het volk voor wat het gezamenlijk bezit, en dus gezamenlijk heeft te beheren en onderhouden. Onafhankelijk van centrale overheden om belangenverstrengeling te voorkomen. De sociale woningbouw, nationaal bezit, nu door de overheid geplunderd. Transparant moet zijn voor het hele volk. En met als commissariaat niet een minister maar de volksvertegenwoordiging, de aandeelhouders immers.

 

Energie is essentieel voor al het leven op aarde. Met als bronnen de zon, de aardwarmte en dat materie energie is. De zon de biomassa laat groeien, winden waaien, wateren stromen. Op zich dus commune bronnen.

De industriële revolutie die vooral mogelijk werd door zonne-energie van het verleden, de fossiele brandstoffen. Met inmiddels kwalijke gevolgen voor de atmosfeer, vervuiling en een broeikaseffect. Dat het niet meer de vraag is of Nederland onder water loopt maar wanneer.

De fossiele brandstoffen die beperkt voorkomen en geprivatiseerd zijn. Het gas van Groningen dat van de Shell is. De kwalijke clans in olierijke landen die zich er extreem mee verrijken. De daardoor  ontstane conflicten. 

Problemen alle te verhelpen door terug te gaan tot op genoemde bronnen, de zon nu, aardwarmte en dat materie energie is. Met de huidige technieken in alle landen te benutten. Windmolens, zonnepanelen, waterkracht, brandstof voor kerncentrales op thorium. Technieken behalve voor kernenergie vrijwel op EW kwadraat, uitontwikkeld en op eeuwigheidswaarde te brengen. De windmolens die goed uitgevoerd met onderhoud eindeloos blijven draaien.

Tenzij we ook die bronnen privatiseren en dat het op zich kostenloze duur laten verkopen. Terwijl voldoende concurrentie met deze bronnen het fossiele berooft van z’n monopolies, ook dat weer tot gemeenschappelijk bezit maakt.

 

Nog lang niet op eindwaarde de kunstmatige intelligentie. De robot die het van de mens overneemt. In feite de verlenging van onze eigen intelligentie. Met eens als eindwaarde heef de transparante wereld. Het inmiddels al alles kunnen zien en meemaken. Alle data, gegevens die beschikbaar komen. De stand van de wetenschappen, wat de politiek doet, hoe het gaat met het beheer van het publieke, zelf kunnen dokteren enzovoort. Apps voor continue bijscholing, professioneel en cultureel bijblijven, wereldwijd winkelen. De academie aan huis en daarmee elke ambitie te vervullen.

Met de actuele problematiek van wat moet publiek zijn en wat privaat blijven. De monopolisering van die data door de grote internet reuzen. De patenten, auteursrechten op data. 

 

Het perspectief van ‘alles al hebben’, en dat duurzaam bezitten, is een basisinkomen gestoeld op een basisbezit voor iedereen. Door mensen met voldoende geld inmiddels voor zichzelf en hun kinderen al gerealiseerd, door pensioenfondsen voor veel ouderen. Door herstel van het commune en dat brengen op EW kwadraat voor iedereen.

Met als start de publieke voorzieningen, inclusief de plekken voor wonen, werken, cultuur, recreatie. Algemeen onderwijs. Studeren zonder studieschuld en naar ieders aanleg en ambitie. Gezondheidszorg. Een startvoorziening die iedereen kan uitbouwen naar eigen ambities en talenten. Een te beveiligen groeiend basisinkomen, dat bij verdienen steeds minder noodzakelijk maakt en zo ook levenslang werken mogelijk maakt. iedereen zelf kan kiezen voor pensionering. Omscholing voor een andere beroepen makkelijk maakt.  


De aarde heeft energie in overvloed. De genoemde bronnen kunnen daarin onbeperkt voorzien. Voor iedereen gratis en voor niets. Energie us essentieel voor alles wat we willen. Bij voorkeur dan ook gezamenlijk aan te oogsten en te benutten. Privaat kapitaal kan het  ook gaan oogsten en door het schaars te houden wat gratis is duur verkopen. Het mogelijke aantal windmolens in Nederland is beperkt en kernenergie mag niet. Die dus baseren op het commune winning. Met uitvoering en beheer onderworpen een de sturing van de vrije markt. De fossiele voorraden sparen voor als we eens het klimaat moeten corrigeren, als zich weer een ijstijd aandient. Die zich inmiddels hebben bewezen als daarvoor hét middel.

Voldoende energie waarmee we aangerichte  schade kunnen herstellen. Woestijnen met zoet water weer groen kunnen maken. De overvloed aan water kunnen ontzouten.

Kernenergie biedt een CO2 vrije  oplossing. Riskant, maar in vergelijking de fossiele brandstoffen met aanzien minder kwalijke gevolgen. Smok en fijnstof zijn inmiddels goed voor jaarlijks tientallen miljoenen doden. Moderne technieken maken kerncentrales steeds veiliger, makkelijk aan en uit te zetten, met afval in orde van grootte enkele kubieke meters en steeds kortere gevaarlijk radioactief. Een wereld met alleen kerncentrales zou veel minder riskant en gezonder zijn. Hadden het monopolie van het fossiele kunnen opheffen. Was veel daarmee gepaard gaand fundamentalisme ons mogelijk bespaard gebleven.

Het heelal draait op kernfusie in z’n vele zonnen. Zo´n zon op aarde. internationaal een nog decennia miljarden belastinggeld verslindend proces. Lukt het dan de meeste duurzame oplossing met grondstoffen tot aan het einde van onze tijd en overal beschikbaar.

 

Winning van al die energie in overvloed, voor niets en met EW kwadraat;  bij uitstek een collectief opgave, wil het niet gemonopoliseerd worden. Zal dan een grote bijdrage leveren aan het basisinkomen van iedereen. Maakt van alles mogelijk. Doen met wat planten en dieren kunnen in chemische fabrieken. Boter is al vervangen door chemische smeersels, en naar zeggen veel gezonder. Nog even en dit verhaal geldt ook voor vlees, eieren, vis, melk. Komen we uit op een uiterst duurzame voedselvoorziening, met kringlopen van voeding en water, licht van zonnepanelen, warmte vanuit warme aardlagen. Nu al voor groente, fruit, bloemen in kassen, die gestapeld in flat en op daken in de steden, dicht bij eters die zowel duurzaam als gezond willen leven.

Een ontwikkeling die landbouwgronden vrij maakt voor natuur. Rond de megasteden ter verpozing, voor een huisje buiten met een tuintje. Onze voorfamilies niet meer deformeren tot melk- ei- vleesapparaten. Ze weer vrij naar eigen aard laten leven in natuurlijke landschappen. Met roofdieren voor de nodige balans of menselijke afschot voor incidenteel de luxe van natuurlijke producten. 

 

            De volgende vraag.

 

Kenmerk van de schepping is z’n élan vital, z’n wil tot ontwikkeling. De zwaartekracht die daartoe voorziet in energie en de ruim negentig natuurlijke elementen. Waarmee het leven op plekken daarvoor geëigend verder gaat. Menselijk leven dat met een geestelijk élan vital zich materieel gaat verlengen met wat de natuurwetten met die ruim negentig elementen mogelijk maken. Met als resultaat culturen gebaseerd op verhalen van hoe die mogelijkheden te benutten. En ze zinvol bruikbaar te maken voor dat menselijk leven. Bepaald door de taal waarin leeft, bepaald door die verhalen. Het verhaal van de mensheid dat door steeds nieuwe vragen te stellen evolueert.  Het tijdelijke menselijke dat blijvend maakt in het daardoor gecreëerd cultuurlandschap. Materieel op weg naar dat EW kwadraat. En met steeds weer de vraag wat willen we daarmee?

 

Het verhaal inmiddels ook elektromagnetisch genoteerd en daarmee de ruimte in met de snelheid van het licht. Een ruimte met miljarden sterrenstelsels ieder weer met miljarden sterren en dus mogelijk met heel veel van die verhalen in die ruimte. Die we mogelijk eens door steeds beter kunnen luisteren kunnen lezen. We te maken krijgen met de problematiek van een multicultureel universum.

 

De mens die inmiddels is uitgekomen op één soort naar één principe voor z’n DNA. Alle andere pogingen daartoe heeft geëlimineerd of daarin verwerkt. De Floresmens, beduidend kleiner, is het niet geworden. Had wel gescheeld in de omvang van onze materiële verlenging. Een winnende soort dus. Met de aanleg voor soort zoekt soort. Naar uiterlijke verschillen als in kleur, variaties in aanleg. Maar ook geestelijk, naar z’n taal. Met het abnormale van geniaal tot zwakbegaafd, dat in die evolutie soms winnaar is. In de geschiedenis de namen van verdienstelijk tot verderfelijk.

Een soort nog aan het begin van z’n evolutie. In de fase van afronding van z’n materiële verlenging. Vooral nog in de ban van maken, innoveren en steeds meer weten. Dat zich materieel consolideert in alles al hebben. Met die problematiek wat gaan we daarmee doen.

 

Willem Semeins 2018

 

Literatuur.

 

Hans Achterberg – de utopie van de vrije markt.

Jean Baudrillard en Jean Nouvel- Filosofie in dialoog.

Sven Beckert – Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie.

Gegory Bergman – Filsofie voor in bed, op het toilet, of in bad.

C.P.Bertels en E.J.Petersma – Filosofen van de twintigste eeuw.

W.Durant – In den hof der wijsbegeerte. Van Socrates tot Bergson.

Peter Frankopan – De zijderouten.

Victor Lamme – De vrije wil bestaat niet.

J.Luyendijk – Dit kan niet waar zijn.

Ruben Mersch - Oogkleppen . 

Philip Stokes – Filosofie. 100 essentiële denkers.

Peter Sloterdijk – Filosofische temperamenten.

Dick Swaab – Wij zijn ons brein.

A.Vloemans – Leven en leer der grote denkers.

Frans de Waal – Een tijd voor empathie.

Google, Wikipedia